Advertentie
Banner

Lak

In haar voor de Joost Zwagerman Essayprijs 2023 genomineerde essay beschrijft Lotte Krakers haar ervaringen met het ‘meisjesvacuüm’ van schoonheid, nagelbijten en manicurerituelen, en de macht van taal om deze als oppervlakkig weg te zetten. ‘Ooit zal ik hem vragen naar hoe het gereedschap heet waarmee je je nagelriemen kunt terugduwen, en hij zal dat niet weten. Ik zal er niet in slagen mijn zelfgenoegzaamheid te onderdrukken als ik hem het antwoord geef (bokkenpootje).’

Mijn baas staat aan mijn bureau. Of ik een uitdraai wil maken van het een of het ander, het heeft een beetje haast. Ik heb geen idee waar hij het over heeft, maar geef dat niet toe, en begin onder de tafel aan mijn nagels te pulken, tot er een randje loskomt, bij mijn wijsvinger. Ik trek eraan, de pijn zeurt lekker. Ik zeg dat het goedkomt met het printje, hij loopt weg, ik kijk naar het getroffen gebied tussen duim en middel, waar mijn nagel op halfelf bungelt. Resoluut bijt ik ’m af, net iets te ver. Bloed en stukjes huid in mijn mond.

Dit is een tekst over nagelbijten, over make-up en schoonheidssalons, over zaken die als vrouwendingen worden weggezet, maar dat maakt het nog geen triviale tekst. Niks is triviaal. Dit is een tekst over schaamte, vrouwelijke verbinding, over neuroses.

Godver.

Dit is een tekst over nagelbijten, over make-up en schoonheidssalons, over zaken die als vrouwendingen worden weggezet, maar dat maakt het nog geen triviale tekst. Niks is triviaal. Dit is een tekst over schaamte, vrouwelijke verbinding, over neuroses. Ik heb een vriend die de neiging heeft me te overhoren. Wat was de partij van Dries van Agt? Door welke landen stroomt de Donau? Waarnaartoe werd Napoleon verbannen? (Die wist ik dan toevallig.) Het stoort me dat hij altijd vraagt naar dingen waarvan bij voorbaat al duidelijk is dat ik ze waarschijnlijk niet weet, alsof hij alleen maar zijn eigen intellect bevestigd wil zien, de kennis die hij de juiste kennis acht. Misschien vermoedt hij van niet, maar ik heb heel veel kennis, maar dan wel kennis die hij waarschijnlijk oppervlakkig vindt. Kennis van nagellak, crèmes en make-up. Ooit zal ik hem vragen naar hoe het gereedschap heet waarmee je je nagelriemen kunt terugduwen, en hij zal dat niet weten. Ik zal er niet in slagen mijn zelfgenoegzaamheid te onderdrukken als ik hem het antwoord geef (bokkenpootje).

Het duurt 66 dagen om een slechte gewoonte af te leren. Ooit had ik een huisgenoot die zijn nagels knipte op het balkon, en ze vervolgens liet liggen. Ergernis bij de overige bewoners, die na over hem geroddeld te hebben vertelden wat zij met hun te lange nagels deden: de een knipte ze boven de wasbak om vervolgens de kraan aan te zetten, de ander legde een stuk keukenrol op zijn bureau en vijlde daarboven. Ik kwam met een bekentenis die misschien nog wel gênanter was dan de onsmakelijke gewoonte van de balkonknipper: ik had mijn nagels nog nooit hoeven knippen. Ik ben een bijter. Tot bloedens toe, en niet alleen de nagels zelf; ook de riemen en de huid eromheen. Soms zo erg dat haren wassen pijn deed, de shampoo prikte in de wondjes op mijn vingers.

Wanneer ik ben begonnen met bijten weet ik niet, wel wanneer ik me bewust werd dat wat ik deed niet hoorde. In de brugklas ondernam ik mijn eerste stoppoging toen bleek dat mijn nagels te kort waren voor ‘nail art’, kleine schilderwerkjes met nagellak die een vriendinnetje van me maakte met behulp van satéprikkers. Bloempatronen, polkadots, panterprint – op mijn nagels zag het er niet uit, de kleurtjes benadrukten dat er iets mis was met het canvas, ze lieten de deuken en scheuren meer opvallen. We zaten op haar kamer, op het hoogpolige, paarse tapijt, tussen ons in een kunststof bak met daarin lak in alle kleuren – voornamelijk neon- en chroomtinten van Essence, het goedkope Kruidvat-merk, kleuren met namen als ‘Glitz & Glam’ en ‘Party in a Bottle’. Ook bezat ze wat (lelijke) bruintinten uit de 50%-kortingsbak van de lokale drogist, van duurdere merken zoals Rimmel London en Essie. Als ze met haar hand door die bak graaide hoorde je de flesjes tegen elkaar rammelen, een aangenaam geluid. Terwijl ze bezig was met mijn nagels sprak ze een intrigerende taal die ik nog niet beheerste: woorden als nagelriem, base– en topcoat voegden zich bij mijn vocabulaire. Herôme, craquelé, French manicure. In de film Wild Child (2008), die we later samen zouden kijken, wordt de Amerikaanse Poppy Moore door haar vader verbannen naar een Britse meisjesschool, waar ze na zich flink te hebben misdragen weer tot inkeer moet komen. Over haar keurige, nuchtere kamergenootjes merkt ze op: ‘These girls are all ugly losers who think a “mani-pedi” is some sort of Latin greeting.’ Meisjes die de taal niet spraken, de taal die Simone mij wilde leren. Haar kamer rook naar het serum dat ze na de gymles op haar haarpunten smeerde, goedkope perzikgeur, ze had een tweepersoonsbed en een spiegel in een lijst van nepbont met zebraprint. Een echte grotemeidenkamer. Geen potjes nagellak omstoten over de vloerbedekking, had haar moeder gezegd. Toen ze klaar was met haar kwastje, beval Simone me dat ik stil moest blijven zitten, moest wachten tot het droog was. Dat ging moeilijk, ik was nerveus en moest de neiging te pulken onderdrukken, dit was de eerste vriendin die ik maakte en ze kwam me zo volwassen voor. Ze draaide de dop op het potje, wierp nog een blik op haar gestippelde creatie en zei dat ik vaker nagellak zou moeten dragen.

‘Het staat heel leuk. Nu niet bijten, hè! Dat is zonde.’ 

Ze was de eerste die mijn gewoonte benoemde.

En, zoals dat gaat, werd ik in de jaren die volgden alsmaar zelfbewuster van mijn vingers. Ik schreef liever niet wanneer anderen meekeken, bang dat ze zouden zien wat voor lelijks de pen vasthield, ik verstopte mijn handen onder tafel tijdens de lunch en pulkte daar verder, met de korte nagel van mijn wijsvinger trok ik aan de huid van mijn duim. Toen ik jaren later naar de stad verhuisde voor mijn studie hield ik de stang in een drukke tram liever niet op ooghoogte vast, op winterdagen maakte ik me zorgen over de wondjes op mijn vingers, die door de kou zomaar opensprongen, bloedsporen op mijn hand achterlatend.

Futen eten hun eigen veren op, en creëren daarmee een beschermende laag in hun maag tegen de scherpe visgraten die ze ook binnenkrijgen. Uiteindelijk komen de veren er samen met die graten weer uit, als een soort haarbal. Voor mijn nagelbijten heb ik geen excuus. Ik bijt, speel in mijn mond wat met het stukje nagel, en spuug hem daarna uit. Nagelbijters zijn sneller verkouden, het bijten zorgt voor schade aan het gebit, afgekloven vingers kunnen vervelend ontstoken raken. In 2018 liep een Britse man een bloedvergiftiging op nadat hij op zijn nagelriemen beet, waardoor hij bijna overleed. Mijn gewoonte was niet alleen smerig, maar ook gevaarlijk, dat wist ik maar al te goed.

Waarom heeft twintig procent van de mensheid de neiging zichzelf weg te pulken, bijten, te knarsen tot er geen tand meer overblijft?

Mijn moeder bijt, mijn vader niet. Op Quest.nl lees ik een artikel met de titel ‘Wat nagelbijten over je persoonlijkheid zegt’. Een op de vijf volwassenen lijdt aan wat ze onychophagia noemen, de oorzaak ervan is onbekend. Wat wel duidelijk is, is dat mensen die nagelbijten vaker perfectionistisch zijn, meer moeite hebben om te ontspannen en om emoties te bedwingen. De neuroten. In hetzelfde rijtje als nagelbijten: tandenknarsen, huidpulken, wangbijten, allemaal milde vormen van automutilatie.

Waarom heeft twintig procent van de mensheid de neiging zichzelf weg te pulken, bijten, te knarsen tot er geen tand meer overblijft? Mijn kaken doen pijn omdat ik ze zo stevig op elkaar klem. Mijn tandarts zegt iets afkeurends over de littekens aan de binnenkant van mijn wang. De huid rondom mijn nagels is gevoelloos door het pulken. Ik stel me voor hoe ik mijn lichaam langzaam wegwerk, tot enkel de verwoestingsdrang nog overblijft.

Simone en ik maakten alles wat de schoonheidsindustrie ons oplegde eigen: tussenuren brachten we door in de drogist, ik zette een eyeliner zonder te bibberen met mijn hand, iets wat avondlange oefening had gevraagd, en keek naar filmpjes van beautyvloggers, die op YouTube hun schoonheidsrituelen vastlegden. We spreken over de jaren 2008 tot 2014. Meisjes die met stijltangen in de weer gingen voor de webcam op hun slecht verlichte zolderkamer. Cynthia van MissLipgloss, Beautygloss ofwel Mascha, en Serena, beter bekend als Beautylab. Vrouwen die hun kennis van make-up en verzorging niet voor zich hielden, geen gatekeepers waren, anderen de taal van schoonheid wilden uitleggen, net zoals Simone dat aan mij had gedaan.

In haar essay Mannen, ik haat ze (2020) beschrijft Pauline Harmange hoe ze er in haar jeugd trots op was geen meisje-meisje te zijn. Liever dan met de barbies te spelen ging ze om met groepjes jongens, hunkerend naar hun goedkeuring, die ze vooral hoopte te vinden door aan te tonen dat ze een van hen was, anders dan andere vrouwen. Ze beschimpte zaken die als typisch vrouwelijk worden gezien. Nu, jaren later, komt ze daarop terug:

In onze vrouwenkringen cultiveren we zusterschap. Misschien gedragen we ons er oppervlakkig en luchtig, misschien praten we er over kleren, koken en make-up. Het is niet omdat die interesses als vrouwelijk worden beschouwd, dat ze slecht zijn of dat we ze moeten opgeven.

Anders dan Harmange vond ik het als tiener heerlijk om me over te geven aan ‘vrouwelijke’ rituelen. Ik verslond de filmpjes van de zogenoemde beautygoeroes, waarin mannen zoals zij signaleert inderdaad geen rol spelen. Make-up en uiterlijke verzorging zijn zaken om je mee bezig te houden omdat je je er zelf voor interesseerde, het door mannen opgelegde schoonheidsideaal werd nooit geëxpliciteerd of aangehaald als motivatie. Beauty was voor mij daarom nooit oppervlakkig, in tegenstelling tot wat mannen je misschien willen doen geloven: het is voor hen misschien onbegrijpelijk, maar in het schoonheidsritueel zijn zij betekenisloos, en daarom is het feministischer dan men misschien zou denken. Uiterlijke verzorging heeft iets sacraals, met opperste concentratie smeer ik mijn gezicht in met een primer, kies ik de juiste kleur foundation, pak ik nieuwe kwasten voor de blush en bronzer; een reeks handelingen waardoor ik me mezelf ga voelen, handelingen die andere vrouwen ook uitvoeren, allemaal op hun eigen manier. Een vrouw complimenteren met haar make-up of manicure is een verbinding aangaan, erkenning geven voor het onzichtbare werk dat er in een opgemaakt gezicht gaat zitten, het vakmanschap, de tijd, zeggen: wij spreken dezelfde taal.

Hoe verwelkomend en warm de beautywereld ook was: met mijn handen viel ik uit de toon. Want hoe mooi ik me ook maakte, een deel van mij bleef slecht onderhouden en viel daarom gevoelsmatig extra op. Filmpjes over manicures keek ik niet. Ik nam me voor te stoppen, smeerde mijn nagels dagelijks in met een bitter goedje dat je van het bijten af zou moeten helpen. Eenmaal opgedroogd pulkte ik het laagje eraf en begon weer met knagen. Hoe hardnekkig, een gewoonte.

Terug naar mijn baas. Als hij even later weer aan mijn bureau staat – ‘is het gelukt met die print?’ – ziet hij me in de weer met een vijl en nagelriemolie, standaard in mijn tas. Ik probeer de schade van eerder te herstellen, dat is noodzakelijk: één afgebeten nagel is voor mij hetzelfde als één pilsje voor een alcoholist, het hek van de dam. Mijn baas kijkt naar het hoopje gruis op het tafelblad, vraagt of dit niet later kan. Nee, zeg ik, dat kan het niet. Het is essentieel dat ik dit oplos, anders word ik gek. In films bestaat de troop van de blonde, oppervlakkige vrouw die in paniek raakt wanneer haar nagel breekt. Die vrouw ben ik.

Mijn genezing bleek te schuilen in mijn valkuil: het perfectionisme, de neurose. Sinds ik student-af ben laat ik mijn nagels lakken in een salon, met gellak, een uitgeharde, kunststof laag die op de nagels wordt aangebracht, zo hard dat geen tand erdoorheen kan bijten. Het (laten) onderhouden van mijn perfecte manicure is wat me van mijn slechte gewoonte heeft afgeholpen. Ieder uur smeer ik nagelriemolie op mijn vingers, zodat de huid soepel blijft, en ik niet verleid word te gaan pulken. Als er een chip in de lak komt vijl ik m’n nagels bij tot het geheel er weer toonbaar uitziet. Laatst hoorde ik over insectenkenner Aglaia Bouma, die in haar twintigerjaren werd gestoken door een wesp, een aanval die ze door een allergische reactie ternauwernood overleefde. Met een grote insectenangst als gevolg. Bouma besloot zich te wapenen: ze verdiepte zich zo grondig in insecten dat haar fobie veranderde in een fascinatie. Misschien heb ik mijn slechte gewoonte op een vergelijkbare manier weten om te zetten in iets goeds – de neurose dient me nu, in plaats van dat ze me tegenwerkt, want op verzorgde nagels bijt ik niet. Tegenwoordig leg ik mijn hand zonder me te schamen op de arm van een nieuw vriendje, verbaas ik me over de striemen die ik met mijn lange nagels achter kan laten op zijn rug.

In de nagelsalon waar ik nu al een paar jaar vaste klant ben, hangt een typografische poster. Een poederroze achtergrond, gouden letters. Your nails say everything about you. Hij had niet misstaan in het interieur van de kamer van mijn middelbareschoolvriendin. De stoelen zijn van paars nepfluweel, de ruimte ruikt klinisch, naar allesreiniger met rozengeur en aceton. In de hoek van het plafond is een kleine televisie bevestigd waarop Amerikaanse videoclips worden afgespeeld, Beyoncé, Miley Cyrus, Cardi B. Wanneer goed uitgevoerd heeft het manicureritueel iets therapeutisch – ik laat mijn schouders zakken, de spanning op mijn kaken neemt af als degene tegenover me mijn nagels rond bijvijlt, de oude, doffe lak eraf haalt met een elektrisch machientje en aceton, en vervolgens met een enorme precisie begint met lakken: basecoat, een soort grondverf, de lak zelf, in alle kleuren kiesbaar, en vervolgens de topcoat, het vernis dat alles verzegelt. Tussen de lagen in leg ik mijn hand onder een warmtelamp, de hitte laat de lak harden. Als de styliste ziet dat ik heb gepulkt schudt ze afkeurend met haar hoofd, het heeft iets moederlijks – don’t do that again, okay? Stress at work, antwoord ik. Haar zwarte hoodie zit onder het gruis van de lak die ze net van mijn nagels heeft gevijld, het doet denken aan roos. In dit meisjesvacuüm lijkt mijn baas ver weg, het enige wat ik hoef te doen is te kiezen welk kleurtje ik de komende twee weken op mijn nagels wil, haast zo gedachteloos als het voelde in de brugklas. De styliste zegt dat ze het begrijpt, van die stress op werk. Ik glimlach naar haar, een kleine verstandhouding, en even lijkt het of we dezelfde taal spreken, de taal die ik zo goed ken door de online beautygoeroes en door mijn vriendinnen, maar natuurlijk is dit niet zo, dit is een vrouw die werkdagen maakt van elf uur en constant wordt blootgesteld aan kankerverwekkende stoffen, wat weet ik er nou van, ik die een inzinking krijg wanneer ik niet weet welk document ik precies moet printen.

Op aarde schitteren we even (2019), de debuutroman van dichter Ocean Vuong, laat zich lezen als een brief aan zijn ongeletterde moeder. Ze is een Vietnamese migrante die haar geld in New York verdient als nagelstyliste. Vuong beschrijft hoe ze een rouwende klant troost, die in tranen is omdat ze haar ‘kleine meisje, haar sterkste, haar oudste’ aan kanker is verloren. De moeder van Vuong vertelt dat ze hetzelfde heeft meegemaakt met haar moeder, ook gestorven aan kanker. Tot blijkt dat het om een misverstand gaat: de klant is niet haar dochter verloren, maar een van haar paarden.

Toch blijf ik hangen en zal ik iedere vrouw die ik zie blijven complimenteren met haar manicure, wetende hoeveel tijd erin gaat zitten – tijd die we, als we niet veroordeeld waren geweest tot dit ritueel, misschien hadden kunnen gebruiken om op te zoeken wie Dries van Agt precies was.

De schoonheidsindustrie is misschien mijn genezing, maar een taal sluit hoe dan ook mensen buiten: ik verdien niet veel, maar genoeg om mijn nagels te laten doen, genoeg om mijn neuroses weg te kopen. Hoe verschil ik van de klant die huilt om een van haar vele paarden tegenover een vrouw die dagelijks zo lang voorovergebogen werkt dat haar ruggengraat vergroeid is? Deze industrie is een quick fix, lost tijdelijk de problemen op die ik niet had gehad als er geen schoonheidsideaal gold. In een column in NRC van juni dit jaar beschrijft Sarah Sluimer hoe ze, na haar tijden uit het oog te zijn verloren, weer eens een vlog bekijkt van beautyvlogger Mascha Feoktistova, de vrouw achter het account Beautygloss, dat ik eerder aanhaalde. Mascha is een fenomeen, een echte zakenvrouw: met haar Nederlandstalige filmpjes over make-up trekt ze zo’n 627.000 abonnees, ze vlogt dagelijks, publiceerde meerdere boeken over haar leven, had een eigen wimper- en shampoolijn, organiseerde jarenlang de Beautygloss Party, waar per editie duizenden gillende meisjes op afkwamen. Mascha bewijst dat beauty iets is om serieus te nemen. Maar zelfs met dat in het achterhoofd komt Sluimer bedrogen uit als ze weer eens een filmpje van haar kijkt. ‘Twintig jaar gebuffeld om erachter te komen dat hun dromen niet langer in deze tijden passen. Hun zelfverkozen gevangenis van het toch steeds weer dapper tonen van hun nieuwe hebbedingen aan een steeds kleiner publiek fascineert.’

Een taal sluit mensen uit, een taal verdwijnt, een taal verbindt, op sommige talen wordt neergekeken. Misschien is het niet meer houdbaar om de schoonheidsindustrie te zien als een verbindende, veilige plek, misschien is het niet meer van deze tijd om met een vriendin door een Kruidvat te lopen en zoveel lipglossjes en nagellakjes te kopen als je zakgeld je toelaat. Toch blijf ik hangen, mijn neuroses inmiddels bijna onder controle, en zal ik iedere vrouw die ik zie blijven complimenteren met haar manicure, wetende hoeveel tijd erin gaat zitten – tijd die we, als we niet veroordeeld waren geweest tot dit ritueel, misschien hadden kunnen gebruiken om op te zoeken wie Dries van Agt precies was.

In de kroeg kom ik een mannelijke schrijver tegen. Hij heeft zijn nagels zwart gelakt, hij wil ongetwijfeld een statement maken, wat voor statement precies is me onduidelijk. Het is slordig gedaan, de huid van zijn handen te droog, de lak was goedkoop, dat zie ik meteen. Uit mijn tas haal ik mijn nagelriemolie, en ga naast hem zitten. Ik begin hem uit te leggen dat alles valt of staat bij een goede verzorging van de handen. Het is beter om een olie te gebruiken dan een crème – crèmes werken verslavend, houden de handen droog in plaats van dat ze hydrateren. Hij luistert vol interesse, is benieuwd naar de betekenis achter de woorden die hij nog niet kent. Mijn kennis wordt eindelijk gewaardeerd, de barvrouw kijkt goedkeurend toe, vult mij aan, de verbinding die ontstaat is even onschuldig als echt, en hoewel we het hebben over de oppervlakte, zal ik het stempel ‘oppervlakkig’ altijd resoluut weigeren.