Dino-DNA
In een boeiende reis door de geschiedenis van het vakgebied van de ‘Ancient DNA’ beschrijft Elizabeth Jones de wisselwerking tussen wetenschap, media-aandacht en celebrity-status. Waar Jones optimistisch is over de bijdrage van celebrity science als motor achter deze nieuwe wetenschap, constateert Max Betjes dat de gevestigde wetenschap als winnaar uit de daaropvolgende territoriumstrijd tevoorschijn lijkt te zullen komen. Erg rouwig lijkt hij er niet om.
Besproken boeken
-
Elizabeth D. Jones Ancient DNA: The Making of a Celebrity Science (Yale University Press 2022), 280 blz.
Jeff Goldblum had nog zo gewaarschuwd: een pretpark vol met dinosaurussen, dat moet wel misgaan. Maar, ‘Scientists were so occupied with whether they could, that they stopped thinking about if they should’, en de rest van de film Jurassic Park laat zien wat er dan gebeurt: een Tyrannosaurus die je tourbus bijna van een klif afduwt en een duo velociraptors dat je door de keuken achtervolgt. Ironisch genoeg is de destijds meest winstgevende film ooit daarmee een waarschuwing over het mengen van wetenschap en commercie.
Bezoekers van Jurassic Park, en daarmee ook de kijker, krijgen eerst een educatieve tekenfilm te zien waarin een geanimeerd stukje DNA uitlegt hoe de dinosaurussen weer tot leven zijn gewekt. Kort gezegd: wetenschappers van International Genetics Incorporated haalden dinosaurusbloed uit een in amber gevangen prehistorische mug en extraheren daar weer de heilige graal uit, het DNA.
‘Ancient DNA’
Dit idee komt niet uit de lucht vallen: aan de universiteit van Berkeley deden onderzoekers toen al enkele jaren pogingen om het DNA van insecten (niet van dinosaurussen) uit amberfossielen te isoleren. Deze wetenschappers waren een belangrijke inspiratiebron voor de film, maar van de waarschuwing in Jurassic Park trekken ze zich weinig aan. Een van hen, de jonge Hendrik Poinar, zet tijdens de première van de film een kraampje op in zijn lokale bioscoop. Het publiek kan stukjes amber kopen, financieel bijdragen aan verder onderzoek en vooral ‘de echte wetenschap achter de film zien’. Ondertussen publiceert het prestigieuze wetenschappelijke tijdschrift Nature op de vooravond van de première Poinars werk aan het DNA in een 40 miljoen jaar oud bijenfossiel. Compleet toevallige timing, als we de Nature-redacteuren moeten geloven. Ook de wetenschapsfinanciers laten zich niet onbetuigd. De Amerikaanse National Science Foundation brengt tijdens het openingsweekend van de film naar buiten dat ze een onderzoeksvoorstel over dinosaurus-DNA heeft gefinancierd.
Het is deze intense en wederkerige relatie tussen publiek, media en wetenschap die centraal staat in Elizabeth Jones’ boek over de geschiedenis van ‘Ancient DNA’. Een vakgebied waarin onderzoek blockbusterfilms kan inspireren, die weer kunnen leiden tot wetenschapsfinanciering. Jones, een wetenschapshistoricus aan de North Carolina State University, introduceert in haar boek het begrip ‘celebrity science’ als frame om die dynamiek te begrijpen. Volgens haar gaat de rol van bekendheid in het Ancient DNA-veld verder dan simpelweg publiciteit krijgen voor wetenschappelijk onderzoek. De aandacht van de media en samenleving vormen structurerende krachten, die het vakgebied en haar wetenschappelijk programma vormen.
De latere Nobelprijswinnaar Svante Pääbo was zich er als promovendus in de moleculaire biologie rond 1984 in elk geval nog niet van bewust dat hij een ‘celebrity’ vakgebied aan het opstarten was. Naast zijn promotieonderzoek naar adenovirussen experimenteerde Pääbo op stukjes mummie die hij via een bevriende museumcurator had verkregen. Bang dat zijn collega’s hem niet serieus zouden nemen, deed hij zijn eerste experimenten stiekem, ’s nachts, in een uitgestorven lab. Zijn bevindingen stuurde hij op naar kleine vakbladen waarvan hij amper respons kreeg.
In Amerika waren ze ondertussen een stuk zelfverzekerder. Het team van wetenschappers in Berkeley publiceerde zijn eerste onderzoek naar prehistorisch insecten-DNA in 1985 direct in het prestigieuze tijdschrift Nature, waar het meteen veel media-aandacht genereerde. Als Pääbo ziet dat het zo ook kan, stuurt hij zijn volgende artikel over mummies ook naar Nature. Een nieuw vakgebied is geboren, de mediastorm gaat nooit meer liggen.
De opkomst van celebrity science
Elizabeth Jones laat overtuigend zien hoe belangrijk die celebrity-status is. In de eerste plaats legitimeert de media-aandacht de interesse van wetenschappers in onderzoek dat op het eerste gezicht nogal frivool klinkt en dat bij nadere inspectie vaak blijft. Zeker in de begintijd is het vaak onduidelijk wat je überhaupt aan die minuscule Ancient DNA-fragmenten zou hebben, mocht je ze al kunnen isoleren. Maar als Nature en de New York Times er aandacht aan besteden, dan hoeft Svante Pääbo niet meer stiekem stukjes mummie bij elkaar te scharrelen. Op dezelfde manier legitimeert de media-aandacht ook financiering door wetenschappelijke organisaties. Het eerste Ancient DNA-onderzoek is uiterst speculatief, iets wat sommige beoordelaars van financieringsaanvragen ook ruiterlijk erkennen, om de aanvraag desondanks toch gewoon te honoreren. Het is zonder de hype die rond het vakgebied hing moeilijk voor te stellen.
Meer fundamenteel vormt celebrity in Jones’ woorden een structurerende kracht. Ancient DNA brengt allerlei wetenschappelijke disciplines bij elkaar: van archeologie tot moleculaire biologie. Daardoor ontbreekt het aan instituties en een stabiele bron van financiering. Ook overkoepelende theoretische raamwerken of overeenstemming over wetenschappelijke prioriteiten missen. In die omgeving waarin alles nog open ligt, betoogt Jones, gaf intense media-aandacht richting aan het onderzoek en definieerde het een gemeenschappelijke identiteit, die van Ancient DNA-research.
Die structurerende rol is des te belangrijker omdat Jones’ boek laat zien dat de zoektocht naar Ancient DNA wetenschappelijk gezien in het begin eigenlijk maar weinig succesvol is. Het idee dat prehistorisch DNA überhaupt bestudeerd kon worden was enigszins plausibel geworden door de ontwikkeling van een techniek waarmee stukjes DNA vermenigvuldigd konden worden door ze te laten kopiëren door bacteriën. Theoretisch gezien zou het daarmee mogelijk moeten zijn de minieme hoeveelheden DNA die misschien nog in een fossiel aanwezig waren te vermenigvuldigen tot een hoeveelheid die geschikt was voor verdere analyse. In de praktijk bleek het echter zeer ingewikkeld om te differentiëren tussen echt prehistorisch DNA en contaminatie met modern DNA, bijvoorbeeld van de laborant. Er bestond geen controle-experiment om te zien waar de kleine, geamplificeerde stukjes DNA echt vandaan kwamen: oud of jong, DNA is DNA. Jones citeert een wetenschapper: ‘Het is makkelijk DNA uit een fossiel te halen, wat moeilijk is, is om te bewijzen dat het daar ook echt vandaan komt.’
De uitvinding van de PCR-techniek, bij het publiek bekend van het detecteren van coronavirus-RNA, vergemakkelijkte het vermenigvuldigen van DNA, maar de enorme sensitiviteit van de PCR maakte de kans op contaminatie misschien nog wel groter. Jones beschrijft dat rond 2000 toonaangevende Ancient DNA-wetenschappers zeer sceptisch waren geworden over het gros van het eerdere werk. Zelfs de baanbrekende extractie van insecten-DNA uit amber, de inspiratiebron voor Jurassic Park, was hoogstwaarschijnlijk een besmetting. Bij de afwezigheid van overtuigende wetenschappelijke resultaten was het vermogen media-aandacht te blijven genereren essentieel voor het relevant blijven van het vakgebied. Een geïnterviewde wetenschapper denkt zelfs dat het vakgebied het zonder de film niet had overleefd.
Jones, die een achtergrond heeft in zowel wetenschapscommunicatie als paleontologie, beschrijft die opstartproblemen vakkundig en smeuïg. Ze kan veelvuldig citeren uit de tientallen anonieme interviews met betrokken wetenschappers, die daardoor volledig vrij kunnen spreken. Het is een levendige geschiedenis die je elk vakgebied toewenst.
De keerzijdes
Maar ook haar conceptuele celebrity science-frame is zeer relevant. Jones ziet de celebrity science als logisch eindpunt van een trend waarin wetenschappers hun ivoren toren verlaten en in toenemende mate moeten verantwoorden hoe geld wordt besteed. Ook in Nederland wordt valorisatie, ofwel het maatschappelijk en economisch nut, steeds belangrijker en voor wetenschappers die niet kunnen beweren kanker te genezen of klimaatverandering te stoppen, is een geboeid publiek een van de weinige vormen van nut die overblijft. In nieuwe programma’s zoals Waarderen en Erkennen probeert de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) ook explicieter maatschappelijke impact mee te laten wegen in de beoordeling van wetenschappers. Dit is grotendeels een reactie op de wetenschappelijke ratrace waarin productiviteit enkel wordt afgemeten aan het aantal publicaties en citaties. Maar het resultaat is hetzelfde, niet enkel de waardering van collega’s telt tegenwoordig, maar ook die van het publiek. Zie ook de ronkende persberichten die nu vaak gepaard gaan met wetenschappelijke publicaties. Het suggereert allemaal dat een vakgebied zoals Ancient DNA ons voorland is. Alle vakgebieden zullen een beetje celebrity moeten worden, misschien geen supersterren, maar toch in elk geval een indiebandje met een niche fanbase.
Helaas blijft Jones soms vaag over wat celebrity science nou precies is en hoe nieuw deze ontwikkelingen eigenlijk zijn. Ze trekt in haar epiloog een vergelijking met de ‘celebrity scientist’: een nieuw type wetenschapper dat opkwam in een cultuur waarin bekendheid an sich steeds belangrijker werd. Een type dat kwalitatief anders is dan de ‘publieke wetenschapper’ uit eerdere tijden. Denk bijvoorbeeld aan Erik Scherder of Robert Dijkgraaf aan tafel bij De Wereld Draait Door, evenzeer BN’ers als wetenschappers. Of wat opgaat voor individuen ook opgaat voor een heel vakgebied is onduidelijker. Twee wetenschappelijke disciplines die aan de basis staan van het Ancient DNA-veld, Egyptologie en paleontologie, zijn al eeuwen een bron van intense publieke fascinatie die weinig onder lijkt te doen voor Ancient DNA. Toen begin twintigste eeuw de tombe van Toetanchamon werd ontdekt, ging er direct exclusief fotomateriaal naar de Britse krant The Times en recenter stuurde Videoland Ruud Gullit naar de piramides.
De exacte gevolgen van celebrity zijn ook niet altijd evident. Veel eigenschappen die je op het eerste gezicht uit een hang naar publiciteit kan verklaren, lijken bij nader inzien evenzeer voort te komen uit een ander vakgebied aan de basis van Ancient DNA: de moleculaire biologie. Dit is niet bepaald een celebrity science, maar ook hier ligt er een enorme focus op publiceren in prestigieuze tijdschriften zoals Nature, Science en Cell. Je kan er ook dezelfde competitiviteit tussen labs vinden. Dat was al zo tijdens de ontdekking van de structuur van DNA, een haastklus omdat ontdekkers Watson en Crick doodsbang waren dat iemand hen voor zou zijn, maar ook nu nog, getuige de patentenoorlog rondom de genetische modificatietechniek CRISPR. Herkenbaar is ook de dominante houding van de nieuwe Ancient DNA-wetenschappers richting ‘oude vakgebieden’ als archeologie en paleontologie, die soms enkel gebruikt worden om aan materiaal te komen. De ecoloog E.O. Wilson schreef in zijn biografie over hoe zijn biologieafdeling op Harvard in de jaren zestig werd overgenomen door moleculair biologen onder leiding van DNA-ontdekker James Watson. Die vond dat traditionele biologen ‘postzegelverzamelaars’ waren, te stom om hun veld in een moderne wetenschap te veranderen. Wanneer Jones in haar boek een archeoloog citeert die klaagt dat de archeologie als een dienende en tweederangs wetenschap wordt behandeld, lijkt er weinig te zijn veranderd. Door Jones’ exclusieve focus op Ancient DNA blijft het dus soms onduidelijk welke karakteristieken van het Ancient DNA-veld specifiek toe te schrijven zijn aan celebrity.
Wat een celebrity science dan ook precies mag zijn, succesvol is deze in elk geval wel. Na een onstuimige start is Ancient DNA nu onmisbaar. Niet voor het creëren van dinosaurussen, dat is toch echt een brug te ver. Maar ons begrip van de meer recente menselijke prehistorie heeft door DNA-onderzoek een revolutie ondergaan. Het beeld van statische prehistorische populaties is vervangen door een van constante migraties, waarin nieuwe bewoners zich vermengen met de oude of hen verdrijven, en waar dat alles unieke sporen heeft achtergelaten in ons DNA.
Gelovigen en ongelovigen
In het licht van dit succes is het dan ook niet verrassend dat Jones positief is over de rol van celebrity in de wetenschap. Ze ziet celebrity-gedreven onderzoek, oftewel onderzoek gedreven door maatschappelijke interesse en op zoek naar spectaculaire resultaten, ook niet noodzakelijk als inferieur. Toch zijn veel geïnterviewde wetenschappers minder positief. Tegenover Jones benadrukken ze constant hypothese-gedreven onderzoek te doen. Hun doel is naar eigen zeggen niet roem of simpelweg het verzamelen van zoveel en zo oud mogelijk DNA, maar werken aan de meest interessante wetenschappelijke vragen en hypotheses. Jones beschouwt die houding als naïef en exemplarisch voor een simplistisch popperiaans beeld van de wetenschap, waar recentere wetenschapsfilosofie al afscheid van heeft genomen. Het strookt ook niet met de Ancient DNA-praktijk, waar bijna elk onderzoek een mix van hypothese-, data- en celebrity-gedreven is. Dat hameren op hypotheses en onderzoeksvragen ziet Jones daarom eerder als een manier van wetenschappers om te laten blijken dat ze ‘echte wetenschap’ aan het doen zijn, ondanks de celebrity status van hun vakgebied.
Jones laat overtuigend zien dat die weerstand tegen celebrity-status ook weer een structurerende kracht is. Sensationele media-aandacht voor zeer speculatief onderzoek brengt een hoog afbraakrisico met zich mee. Het dwingt daarmee tot grenzen trekken om wetenschap van pseudowetenschap te scheiden. Het hoofdstuk hierover, ‘boundary practices’, is het sterkste van het boek, mede door de anonieme geïnterviewden, die stevig met krachttermen strooien.
Op zijn simpelst geven boundary practices gewoon tegengas richting al te sensationele verhalen in de media. Naar aanleiding van Jurassic Park publiceren wetenschappers bijvoorbeeld een Real Science of Jurassic Park-boek. In een onderlinge e-mailnieuwsbrief geven wetenschappers elkaar tips over hoe om te gaan met journalisten en hoe je vertelt dat een dinosaurus klonen er toch echt niet in zit.
Maar ook inhoudelijk veranderen er dingen. Er komt steeds meer aandacht voor wetenschappelijke nauwkeurigheid met een specifieke nadruk op het voorkomen van contaminaties met niet-prehistorisch DNA. Grote namen binnen het veld, zoals Poinar en Pääbo, publiceren artikelen waarin ze regels voor goed onderzoek declameren. Maar als deze boundary practices zich naar binnen keren, wordt het ook direct ingewikkeld. De nieuwe experimentele eisen maken het voor wetenschappers met minder financiële middelen moeilijk om mee te doen. Hetzelfde geldt voor wetenschappers zonder bio-moleculaire achtergrond. Er wordt geen grens om het wetenschappelijk veld getrokken maar veeleer een grens er dwars doorheen. Het veld splitst zich in ongelovigen, die strenge methodologische eisen propageren, en gelovigen, die worden afgedaan als amateuristische cowboys. Die laatsten op hun beurt karakteriseren de twee groepen eerder als de haves en de have-nots. Al snel hebben ze allebei hun eigen conferentie, nadat de ongelovigen de gelovigen schofferen door ze geen enkele spreektijd te bieden op de laatste gezamenlijke conferentie. De institutionele kracht ligt duidelijk bij de ongelovigen, die hun macht gebruiken om gelovig onderzoek uit de prestigieuze wetenschappelijke bladen te weren en zo de reputatie van het vakgebied te beschermen.
De triomf van de ongelovigen
Uiteindelijk beslecht een technische innovatie het pleit. De PCR-techniek wordt opgevolgd door een nieuwe manier van DNA uitlezen: ‘next-generation sequencing’. Het wordt nu mogelijk veel meer DNA uit samples te halen, waarmee contaminatie een veel kleiner probleem wordt. Het is ook stukken duurder en de data-analyse vereist veel technische knowhow. Het effect is dat bijna al het Ancient DNA-onderzoek nu in een handjevol grote gespecialiseerde West-Europese en Noord-Amerikaanse labs wordt gedaan. De ongelovigen hebben gewonnen.
Het laat zien hoe gecompliceerd dit soort boundary work is; het legt veel macht bij een klein aantal gatekeepers. Het werkt ook niet altijd. Svante Pääbo, die ironisch genoeg zo’n nadruk legde op methodologische kwesties, publiceerde in 2006 min of meer willens en wetens gecontamineerd Neanderthaler DNA. De Nobelprijs heeft hij er alsnog voor gekregen.
Toch lijkt dit soort grenswerk onontbeerlijk. Jones citeert de beroemde essayist en paleontoloog Stephen J. Gould, die zich, naar aanleiding van de film Jurassic Park, positief heeft uitgelaten over de vervagende grenzen tussen het populaire en wetenschappelijke domein. Geen verrassend standpunt voor een publiek intellectueel als Gould en geheel in lijn met Jones’ filosofie. Maar Gould pleit ook voor een eiland te midden van commercie en massacultuur, waar wetenschappelijke waarden blijven regeren. Anders voorziet hij dat zijn wetenschap verzwolgen wordt, compromis voor compromis, niet heel anders dan in Jurassic Park.Voor een moderne celebrity is authenticiteit een leeg begrip, celebrity is hun identiteit. Maar voor wetenschap is die authenticiteit essentieel, zij kan niet opgeven waarachtig te willen zijn. Als paleontoloog lokaliseert Gould die authenticiteit in het fossiel, dat in zijn ‘echtheid’ en soberheid zo’n contrast vormt met de special effects-dino’s uit Jurassic Park. Wat het equivalent daarvan is voor ‘Ancient DNA’, of zelfs voor de wetenschap als geheel, blijft de vraag. Jones beantwoordt die uiteindelijk niet, net zo min als haar geïnterviewden met hun ficties over ‘hypothese-gedreven’ onderzoek. Toch is het juist de vraag naar authenticiteit die resoneert na al Jones’ bespiegelingen over celebrity.