Advertentie
Alles-moet-anders-Banner-5

Belinfante: een leven in en buiten de wereld

De Portugees-Joodse jurist Guus Belinfante speelt zich na de oorlog in de kijker in de Bijzondere Rechtspleging (1945-1946), tekent in 1954 in opdracht van de regering voor een revolutionaire veroordeling van het Nederlands handelen tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, en ruimt na een glansrijke academische loopbaan die culmineert in de bezetting van het Maagdenhuis uiteindelijk in 1972 teleurgesteld het veld als rector magnificus van de UvA. Maurice Swirc bespreekt de uitstekende biografie van Geke van der Wal en plaatst kanttekeningen.

Besproken boeken

Hij is nog maar een jaar rector magnificus als op 17 mei 1969 het studentenprotest in Amsterdam tot volle uitbarsting komt. Tot voor kort gold Guus Belinfante als een gematigd en redelijk vooruitstrevend man die, in tegenstelling tot collega-hoogleraren, ook onder studenten bekend stond als open en benaderbaar. Maar in voorgaande weken zijn die verhoudingen ingrijpend gewijzigd en komt Belinfante terecht in de groef van onverzoenlijk en regentesk bestuurder. In deze meinacht wordt het door studenten bezette Maagdenhuis omringd door politiebusjes, motoren met zijspan en politiepaarden. In de deuropening van een commandowagen op het Spui spreekt de rector magnificus door een microfoon de studenten toe, met in zijn andere hand een filtersigaret. ‘Attentie! Hier spreekt professor Belinfante. Zoals u bekend is, is een bezetting van het Maagdenhuis onaanvaardbaar. Ik verzoek u daarom het gebouw te verlaten. Anders zult u de gevolgen zelf moeten dragen.’

Met dit citaat opent journalist Geke van der Wal haar biografie over Guus Belinfante, die in de loop van zijn leven naam maakt als jurist, wetenschapper, hoge ambtenaar, televisiepersoonlijkheid en tenslotte als niet tegen de rebellie opgewassen universitair bestuurder. Van der Wal heeft haar sporen verdiend in de journalistiek, onder andere als redacteur van De Groene Amsterdammer. In 2016 verscheen van haar hand een positief ontvangen biografie over uitgever Rob van Gennep. De biografie over Guus Belinfante kreeg terecht diverse lovende recensies. Zowel NRC Handelsblad als de Volkskrant gaven de biografie vier sterren. Trouw was ook positief, maar plaatste wel een kritische kanttekening met betrekking tot de beschrijving van ‘zijn familie en omgeving’. ‘De gebiografeerde komt niet echt tot leven, mogelijk door een gebrek aan bronnen’, schrijft de recensent.

Van een gebrek aan bronnen is echter geen sprake. De auteur heeft op knappe wijze een compact boek geschreven dat bovendien leest als een trein, en waarvoor diverse bronnen zijn gebruikt. Voor de keuze van de auteur voor een compacte, leesbare biografie valt daarbij veel te zeggen, zeker ook omdat Van der Wal erin is geslaagd het gevarieerde leven op overzichtelijke wijze voor een breed lezerspubliek in woorden te vatten. Wel biedt de beknoptheid van het boek mogelijkheden voor verdere contextualisering en analyse bij de keuzes die Belinfante in zijn veelbewogen leven en werk maakte. Omdat het daarbij deels gaat om onderwerpen waarmee ik mij als onderzoeksjournalist en jurist eerder heb beziggehouden, onder andere voor mijn boek De Indische doofpot, lijkt het mij aardig om de mij hier geboden ruimte daarvoor te benutten.

Studentenprotesten

Van der Wal behandelt het leven van Belinfante grotendeels in chronologische volgorde, waarbij verhoudingsgewijs veel aandacht uitgaat naar de periode als rector magnificus. Dat is logisch, gezien de grote historische en maatschappelijke betekenis van de studentenrevolte en de bijbehorende culturele revolutie, die in zoveel opzichten doorwerkt tot op vandaag, inclusief blijvende discussies over de merites en schaduwzijden ervan. Het huidige debat rondom campusmanifestaties voor Palestina en tegen fossiele industrie geven een actuele betekenis en diepere lading aan deze biografie.

Maar vooral is de historische positie van Belinfante zelf van betekenis, vanwege zijn rol en positie in twee voor Nederland meest bepalende perioden uit de twintigste eeuw. Daarbij gaat het in de eerste plaats om de Tweede Wereldoorlog, vanwege de betrokkenheid van Belinfante bij de berechting van oorlogsmisdadigers, de zogenoemde Bijzondere Rechtspleging. De tweede periode betreft de dekolonisatieoorlog in Indonesië tussen 1945 en 1949. Belinfante schreef in 1954 een pijnlijk scherpe ambtelijke nota over door Nederlandse militairen gepleegde misdaden, die in een diepe lade verdween maar later van grote waarde zou blijken. Zijn rol en positie bij beide episoden krijgen wel aandacht in de biografie, maar er is ruimte om daar nader op in te gaan.

‘Hoe ga je goed om met de krachten die proberen invloed te hebben?’ vroeg Verbeek zich af. ‘En dat is inderdaad wat me echt raakte in het boek: de poging om dat te doen. En de moeite om dat zo te doen dat het niet voelt als de regent die de macht grijpt en de activisten de mond snoert.’

De tragische rol van Belinfante tijdens de studentenrevolte eind jaren zestig beschrijft Van der Wal uitgebreid. De publiciteit rondom de biografie als geheel maar ook de bijbehorende boekpresentatie bij Academisch-cultureel podium SPUI25 op 24 maart 2023 was vrijwel geheel gericht op de gebeurtenissen rondom de Maagdenhuisbezetting in 1969. Peter-Paul Verbeek, de net benoemde rector magnificus van de UvA, zat bij dat evenement compleet met beveiliging op het podium in het afgeladen zaaltje nabij het Maagdenhuis. Kort ervoor was een openbaar interview met hem onderbroken door de protesterende groep studenten UvA Rebellion, met de eis samenwerking van de universiteit met Shell te beëindigen. ‘Hoe ga je goed om met de krachten die proberen invloed te hebben?’ vroeg Verbeek zich af. ‘En dat is inderdaad wat me echt raakte in het boek: de poging om dat te doen. En de moeite om dat zo te doen dat het niet voelt als de regent die de macht grijpt en de activisten de mond snoert.’

Een leven buiten de wereld

Hoe belangrijk de periode rondom de Maagdenhuisbezetting vanuit verschillende opzichten ook is, andere episodes uit Belinfantes leven verdienen meer aandacht. Dat geldt om te beginnen voor de Portugees-Joodse familieachtergrond en geschiedenis van het geslacht Belinfante. Eeuwenlang vervullen de Belinfantes vooraanstaande posities binnen de Portugees-Joodse gemeenschap in Nederland en elders in Europa, inclusief zijn grootvader en vader. In de biografie blijft die relevante achtergrond noodzakelijkerwijs onderbelicht. Toch was deze verdiepende historische achtergrond van grote betekenis voor Portugese Joden, zeker ook voor de generatie van Belinfante. Zo was de rol die zij hadden vervuld in de zogenoemde Gouden Eeuw een bron van trots. Daarbij gaat het om de zakelijke banden van Portugees-Joodse families met het landsbestuur. Ook bezaten zij een kwart van de aandelen van de VOC. Al dan niet ingehouden trots hierover bestond in het bijzonder bij wat ook wel de Joodse adel wordt genoemd, waartoe het geslacht Belinfante onmiskenbaar behoort.

In de negentiende eeuw maken Portugese Joden in Nederland een opmerkelijk emancipatieproces door, wat van directe betekenis was voor de in 1911 geboren Guus. Daarbij houden leden van de Sefardisch-Joodse gemeenschap enerzijds veelal vast aan hun eigen culturele identiteit, maar worden zij tegelijkertijd sterk gevormd door liberale en humanistische denkbeelden. Dat gaat in uiteenlopende gradaties gepaard met assimilatie in de samenleving maar ook de mogelijkheid om sociaal te klimmen en bijvoorbeeld een bijdrage te leveren op het gebied van cultuur, wetenschap, en uiteindelijk – zeker vanaf begin twintigste eeuw – ook bestuur en politiek. Dat geldt in het bijzonder voor diverse leden van de familie Belinfante en hun complete sociale Haagse omgeving. 

Kort wordt door Van der Wal aangestipt dat er sprake is van een complete ‘juristentak’ en een ‘schrijvende tak van journalisten, boekhandelaars, drukkers en uitgevers’. Bondig vertelt zij hoe de in 1844 geboren August Belinfante, de grootvader van Guus, bij het ministerie van Binnenlandse Zaken vijftig jaar lang verschillende ministers en premiers terzijde staat. De maatschappelijke positie van diens zoon Eduard en kleinzoon Guus, die samen een Haags advocatenkantoor vormen, is daar direct mee verbonden. Zonder een meer uitgebreide beschrijving van die maatschappelijke en historische context komt die sociale werkelijkheid niet echt tot leven.

Van der Wal beschrijft op beeldende wijze hoe Guus door een beschermde, onbezorgde jeugd op afstand staat van de hem omringende samenleving. Europa is aan het opkrabbelen na de allesvernietigende Eerste Wereldoorlog, Rusland is omgevormd tot een communistische heilstaat, maar op zijn school, het Tweede Gymnasium in Den Haag, ‘hielden de leerlingen zich uitsluitend bezig met Erasmus, Hugo de Groot en Goethe’, schrijft Van der Wal. ‘Het was een heerlijke tijd’, benadrukt Belinfante zelf in een herdenkingsboek van de school. ‘Misschien is een deel van mijn enthousiasme over de school te verklaren door het terugverlangen naar een leven buiten de wereld’, voegt hij eraan toe. 

Goede manieren en kennis van de etiquette zijn belangrijk in het gezin Belinfante. Vader Eduard staat daarbij ook bekend als een zachtaardige, aimabele man. Als er een onhandige en verlegen gast aan tafel komt, toont hij zowel zijn mededogen als ultieme etiquettetrouw: hij stoot dan zijn eigen wijnglas om ‘zodat de gast zijn gêne kon afleggen en vanaf dat moment zeker wist dat hemzelf niets ergs meer kon overkomen’. Na afronding van zijn rechtenstudie in Leiden treedt Guus in 1934 in dienst bij het advocatenkantoor van zijn vader en wordt al snel diens enige compagnon. Na de machtsgreep door de nazi’s in 1933, komt een stroom van Joodse vluchtelingen uit Duitsland naar Nederland op gang. Vader Eduard vormt de ziel van het Haagse hulpcomité dat zich voor hen inspant. Al eerder was Eduard samen met zijn eigen vader August actief geweest in comités die slachtoffers van pogroms in Oost-Europa en Rusland opvingen. Nu doet hij het werk samen met zoon Guus. Op het adres van hun kantoor is na de Kristallnacht in 1938 het Noodfonds voor vluchtelingen uit Duitsland gevestigd.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog krijgt Eduard met echtgenote Judith een onderduikadres aangeboden, maar hij dringt erop aan dat Guus en diens vrouw Hester de plek innemen. In onderduik wordt in 1943 dochter Judith geboren, de latere directeur van het Joods Museum en voorzitter van het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Het verdriet van de noodgedwongen isolatie en fysieke verwijdering tussen familieleden wordt in het boek van Van der Wal bijna tastbaar, mede door een invoelende schrijfstijl. Bijvoorbeeld als baby Judith in het diepste geheim verschillende keren kort wordt langsgebracht bij de kersverse grootouders. ‘Dan lichtte de sfeer op de Schenkkade even op’, schrijft Van der Wal. Guus’ ouders worden in september 1943 opgepakt en via Westerbork op transport gesteld naar Theresienstadt. Van daaruit worden ze na bijna acht maanden afgevoerd naar Auschwitz. Eduard zal die reis niet overleven en Judith wordt vermoord na aankomst.

Na de oorlog keren Guus en Hester terug naar hun Haagse woning, waar een man is ingetrokken. De eerste maanden wonen ze er ‘als logés in eigen huis’, samen met dochtertje Judith. Zonder zijn vader wil Guus nooit meer advocaat zijn. Het in zijn garage opgeslagen en intact gebleven archief van advocatenkantoor Belinfante en Belinfante geeft hij mee aan een handelaar in lompen en oud papier.

De Bijzondere Rechtspleging

Na de oorlog keren Guus en Hester terug naar hun Haagse woning, waar een man is ingetrokken. De eerste maanden wonen ze er ‘als logés in eigen huis’, samen met dochtertje Judith. Zonder zijn vader wil Guus nooit meer advocaat zijn. Het in zijn garage opgeslagen en intact gebleven archief van advocatenkantoor Belinfante en Belinfante geeft hij mee aan een handelaar in lompen en oud papier. Vanaf nu wil hij vooral vooruitkijken. Het verlies is te groot, te pijnlijk. Zijn sociale omgeving is compleet weggevaagd. De Portugees-Joodse gemeente in Den Haag telt nog acht personen, schrijft Van der Wal zonder meer. 

Intussen treedt Belinfante direct na de bevrijding in dienst van het Militair Gezag dat tot maart 1946 het land bestuurt. Als hoge justitieambtenaar is hij nauw betrokken bij de naoorlogse afdoening van zaken tegen collaborateurs, de zogenoemde Bijzondere Rechtspleging. Hij vervult een hoge adviserende en ondersteunende rol voor de openbaar aanklagers, procureurs-fiscaal, die beslissen over vervolging. In het bijzonder het onderzoek en de opsporing naar omvangrijke economische collaboratie tijdens de oorlog verlopen nogal traag en moeizaam. Uiteindelijk komt het overgrote deel van de collaborerende ondernemers niet voor de rechter.

Over Belinfantes precieze rol als hoge ambtelijk adviseur schrijft Van der Wal in dit hoofdstuk weinig. Rechtshistoricus Joggli Meihuizen gaat daar in 2003 in zijn proefschrift over economische collaboratie iets meer op in. De manier waarop Belinfante de vergaderingen van de openbaar aanklagers notuleert wordt ‘op zeer hoogen prijs gesteld’, citeert Meihuizen uit een ambtelijke brief aan de toenmalige minister van justitie Van Maarseveen. ‘Dit resulteerde in april 1948 in een benoeming tot raadadviseur in algemene dienst bij het ministerie van Justitie’, voegt Meihuizen daaraan toe, en: ‘In 1959 werd Belinfante (lid van de PVDA [sic]), alhoewel niet gepromoveerd, benoemd tot hoogleraar aan de faculteit der politieke en sociale wetenschappen van de Gemeente Universiteit van Amsterdam (nadien Universiteit van Amsterdam).’

Uiteindelijk krijgt Belinfantes universitaire carrière een – voorlopig – roemloos einde met een stil vertrek als rector eind 1972. De stoppen waren bij hem doorgeslagen nadat studenten in 1969 hadden ingebroken in zijn kantoor en dreigden met geweld. Het bracht bij hem herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog naar boven, de donkerte van de onderduik, het verlies van familie. De studenten stonden voor de Grüne Polizei en de Wetenschappelijke Staf voor de Sicherheitsdienst. Belinfante zakt weg in een depressie. Een psychiater diagnosticeert een oorlogstrauma.

Na enige tijd hervindt hij zichzelf en besluit een boek te schrijven over de Bijzondere Rechtspleging. Na zich te hebben teruggetrokken in zijn werkkamer ‘omringd door mappen, archiefdozen vol documenten, getuigenissen’ presenteert Belinfante in december 1978 zijn dikke pil in Nieuwspoort: In plaats van bijltjesdag: de geschiedenis van de bijzondere rechtspleging na de Tweede Wereldoorlog. De titel verwijst naar de in Nederland gebruikte uitdrukking voor een gewelddadige afrekening na een periode van onderdrukking. ‘De opzet van de bijzondere rechtspleging is geweest om bijltjesdag te voorkomen en om in plaats daarvan te stellen ‘snel en streng recht’, schrijft Belinfante. Het is de eerste diepgaande studie van dit rechtshistorische onderwerp, waar Belinfante zelf als toenmalige hoge justitieambtenaar zo direct onderdeel van was geweest. Hij oordeelt positief over de rechterlijke instanties. ‘Ik vind dat over het algemeen bijzonder knap werk is verricht’, verklaart Belinfante in de media, zonder daarbij duidelijk te maken dat hij daarbij ook oordeelt over zijn eigen rol als justitieambtenaar bij de bijzondere rechtspleging. Hij concludeert dat de bijzondere rechtspleging in ieder geval ‘zeker gezien de omstandigheden, met grote voortvarendheid [heeft] gewerkt’. Vriendjespolitiek was niet aan de orde. ‘Van partijpolitieke machinaties is mij in geen enkele fase van de bijzondere rechtspleging gebleken’, schrijft hij in zijn slotconclusie.

Meihuizen komt vijfentwintig jaar later in zijn doorwrochte proefschrift tot heel andere conclusies, constateert Van der Wal. ‘Er was wel degelijk sprake geweest van succesvolle pogingen de rechtsgang te beïnvloeden.’ Dat die conclusie zo anders was had alles te maken met het zogenaamde ‘residu-archief’. Deze stapels dozen bevatten gegevens over economische collaboratiezaken tijdens de Duitse bezetting die zo gevoelig lagen dat ze door het ministerie van Justitie werden achtergehouden. Om precies te zijn: die waren toevertrouwd aan Belinfante die de anderhalve meter met stukken op zijn werkkamer in Buitenveldert had gestald, maar er niets mee had gedaan. Had hij de stukken überhaupt wel ingekeken, vraagt Van der Wal zich af. ‘Misschien vond hij dat hij genoeg wist? Wilde hij zijn vingers er niet aan branden? In dat archief bevonden zich tal van documenten die hem tot een ander oordeel hadden kunnen brengen’, schrijft de biograaf. ‘Intensief betrokken als hij was bij de naoorlogse BR, moet hij zich die moeilijke zaken toch herinnerd hebben.’

Kanttekeningen

Op de eerste pagina van zijn proefschrift beschrijft Meihuizen hoe hij in de jaren zeventig – toen hij zelf nog een jonge onderzoeker was – Belinfante assisteerde bij zijn onderzoek voor In plaats van bijltjesdag. ‘Achteraf moet helaas worden geconstateerd dat Belinfante (…) in zijn boek (de schijn van) partijdigheid niet altijd heeft weten te vermijden.’ Om daar vervolgens veelbetekenend aan toe te voegen: ‘In elk geval heeft hij zijn eigen rol daarbij zo goed als weggeschreven.’ En: ‘Zijn boek heeft als belangrijkste tekortkoming dat het geen juist beeld geeft van de wijze waarop economische collaboratie is afgedaan. In het bijzonder heeft Belinfante geen oog gehad voor de beïnvloeding van de rechtsgang door demarches door of vanwege invloedrijke industriëlen.’ Dat Meihuizen met deze mededelingen zijn ruim achthonderd pagina’s dikke proefschrift opent is veelbetekenend.

Meihuizen stelt vast dat in het voorjaar van 1944 meer dan de helft van de vaderlandse industrie voor de Duitsers werkt. Van de ruim dertigduizend dossiers over collaboratie die na de oorlog werden opgemaakt, werden vijfentwintigduizend terzijde gelegd.

Meihuizen stelt vast dat in het voorjaar van 1944 meer dan de helft van de vaderlandse industrie voor de Duitsers werkt. Van de ruim dertigduizend dossiers over collaboratie die na de oorlog werden opgemaakt, werden vijfentwintigduizend terzijde gelegd. ‘Dit wettigt de stelling dat de mislukking van de bestraffing van economische collaboratie bewust is bewerkstelligd’, concludeert de jurist. 

In een noot bij zijn overzicht van door hem geraadpleegde archieven meldt Meihuizen dat het zogenoemde residu-archief van 1,6 meter – dat op een zeker moment dus op de werkkamer van Belinfante stond – formeel pas op 18 april 2000 is overgedragen aan wat nu het Nationaal Archief heet, ‘dertig jaar na de overdracht van het overige gedeelte van het archief’. Dat is enkele weken na de dood van Belinfante op 23 maart 2000. Meihuizen noemt ook de ambtenaren die in maart 1971verantwoordelijk waren voor het afscheiden van de geheime documenten: mr. E.J. Hoogenraad, loco secretaris-generaal van het ministerie van Justitie, en G.C.M. van Nijnatten, van de hoofdafdeling Staats- en Strafrecht. ‘Het doel van de afscheiding was deze bescheiden vooralsnog van kennisneming door derden uit te zonderen’, staat in een aantekening op de depotlijst. ‘Gevoelig is dit documentatiemateriaal waar het duidelijk laat uitkomen hoe weinig er van de bestraffing van (vooraanstaande) economische collaborateurs is terechtgekomen’, schrijft Meihuizen. In een vervolg waarop hij concludeert: ‘Het laat tevens iets zien van de rol die medewerkers van het ministerie van Justitie (onder wie raadadviseur mr. A.D. Belinfante) daarbij hebben gespeeld.’

Feitelijk is die constatering door Meihuizen – hoewel bijna verstopt, achter in zijn boek, in een noot – een handreiking aan iedereen die zich nader wil verdiepen in de rol en houding van Belinfante tijdens de bijzondere rechtspleging, om het bij het Nationaal Archief gereedliggende materiaal te raadplegen. De stukken uit het residu-archief staan niet in het bronnenoverzicht van Van der Wal. Ook anderszins blijkt niet of voor de biografie uit de stukken van dit archief is geput. De rol van Belinfante tijdens de belangwekkende periode van de bijzondere rechtspleging blijft hierdoor buiten beeld.

De nota Belinfante

In een andere kwestie waarbij de Nederlandse rechtstaat op zijn grondvesten schudt, toont Belinfante zich juist op bijzondere wijze een handhaver van rechtsstatelijke principes. Daarbij gaat het om zijn ambtelijke betrokkenheid in 1954 bij onderzoek naar het ‘gewelddadig optreden’ door Nederlandse militairen tijdens de dekolonisatieoorlog in Indonesië tussen 1945 en 1949. Het betreft een korte periode waarin Belinfante de functie vervult van raadadviseur, een hoge ambtelijke functie bij het ministerie van Justitie. Deze hoge ambtenaren vallen onder de secretaris-generaal en geven direct advies aan de minister. De periode waarin hij middels een nota adviseert over het Nederlands gewelddadig optreden in Indonesië zou van grote historische betekenis blijken. Van der Wal beschrijft deze geschiedenis beknopt en accuraat.

In oktober 1949 krijgen de juristen Cees van Rij en Wim Stam van regeringswege de opdracht de ‘excessen’ van het Nederlandse leger in Indonesië te onderzoeken. Pas vijf jaar later, eind augustus 1954, leveren ze een strikt geheim rapport waarin ze concluderen dat op grote schaal massa-executies zijn begaan op Zuid-Celebes door de beruchte kapitein Raymond Westerling ‘en zijn navolgers’, en dat er veelvuldig is gemarteld. De juristen oordelen dat de executies op Zuid-Celebes onwettig waren en in strijd met ‘alle regelen van rechtspraak zoals die onder beschaafde naties gelden’. Wel is onder bepaalde voorwaarden het toepassen van noodrecht, het standrechtelijk executeren, toegestaan. Maar aan die voorwaarden was hier niet voldaan. Als Van Rij op 27 augustus 1954 het rapport opstuurt naar de verantwoordelijke ministeries, heeft het derde kabinet-Drees een ernstig probleem. Want diverse eindverantwoordelijken van toen maken deel uit van dit kabinet, onder wie de naamgever.

Verantwoordelijk minister van Justitie Leen Donker vraagt Belinfante om een oordeel over het kritische rapport van Van Rij en Stam. Die komt twee weken later met een nota, met een zo mogelijk nog explosievere inhoud. Hij zet grote vraagtekens bij de analyse van Van Rij en Stam over het noodrecht en standrecht. Waar halen de heren het vandaan dat het gebruik van het standrecht in zichzelf legitiem is? Belinfante wijst erop dat de Nederlandse militaire aanwezigheid kan worden gezien als een ‘volkenrechtelijke bezetting’ en vergelijkt deze zelfs expliciet met de Duitse bezetting in Nederland. In Indonesië probeerden Nederlanders niet eens de schijn van rechtsstatelijkheid op te houden, concludeert hij. Omdat de militairen niet zonder nauw overleg met de civiele autoriteiten het bevel hadden kunnen geven om het zogenoemde ‘noodrecht’ – de standrechtelijke executies – toe te passen, zijn niet alleen de hoogst politiek verantwoordelijken in Nederlands-Indië medeverantwoordelijk, impliceert Belinfante, maar geldt dit ook voor de regering in Den Haag. De notitie legt een politieke bom onder het kabinet Drees. Die notitie verdwijnt – samen met het rapport van Van Rij en Stam – in een diepe lade.

Het stuk van Belinfante is ‘uiteindelijk (…) het meest betekenisvolle document’ in deze zaak, zegt Wouter Veraart, hoogleraar rechtsfilosofie aan de Amsterdamse Vrije Universiteit, in 2019 in De Groene Amsterdammer. ‘Op indrukwekkende wijze zat hij toen al op de goede lijn, maar zijn stem is veel te weinig gehoord’, zegt Veraart. ‘Hij neemt de juridische en morele verantwoordelijkheid voor eigen mensenrechtenschendingen echt serieus. Deze nota zou om die reden al in het eerste jaar van de rechtenstudie aan de orde moeten komen, ook als eerbetoon.’

De omstandigheden waaronder Belinfante deze nota schrijft, spreken tot de verbeelding. Als Belinfante in 1954 van de minister van Justitie het verzoek krijgt het rapport Van Rij en Stam te lezen, is Belinfante in Parijs ambtelijk vertegenwoordiger van de Nederlandse regering bij de onderhandelingen die moeten leiden tot de oprichting van de Europese Defensiegemeenschap (EDG). Officieel is hij vanaf januari 1952 namens het ministerie van Justitie gedetacheerd bij de Nederlandse NATO-vertegenwoordiging in Parijs. Feitelijk woont Belinfante daar en is slechts af en toe een weekend thuis bij zijn gezin in Den Haag. De onderhandelingen voor de oprichting van een Europees leger – een idee van Frankrijk – vinden plaats tegen de achtergrond van koloniale oorlogen in Azië en Afrika en de oplopende Koude Oorlog. De Franse media staan vol artikelen over dekolonisatievraagstukken, vooral met betrekking tot Algerije en Zuidoost-Azië, waarbij de gemoederen in het land zeer oplopen, in een uiterst gepolariseerde sfeer. Precies in die periode krijgt Belinfante het verzoek zich te buigen over de militaire misdragingen van Nederland tijdens de dekolonisatieoorlog in Indonesië. Het zijn omstandigheden die onbenoemd blijven in het boek, maar die wel een betekenisvolle context vormen.

Belinfante is zelf een gematigd lid van de PvdA, dat wel voorstander is van vernieuwing maar weinig moet hebben van al te revolutionaire of utopische denkbeelden. Althans, dat is het algemeen bestaande beeld van hem, zoals dat ook naar voren komt in de biografie. In juni 1954 krijgt Frankrijk een nieuwe premier, de radicaal-socialistische Pierre Mendès France, die met steun van de communistische partij een regering vormt. Overeenkomstig zijn belofte beëindigt de premier – evenals Belinfante van Sefardisch-Joodse afkomst – een maand na zijn aantreden de oorlog in Indochina en zet stappen richting de onafhankelijkheid van diverse andere koloniën, waaronder Tunesië en Marokko. Het hemelbestormende socialisme van Mendès France vindt zijn weerklank in progressieve kringen elders in Europa, ook in Nederland. De Franse premier moet weinig hebben van supranationale verdragen, en met het einde van Frans Indochina heeft Frankrijk ook minder belang bij de oprichting van een Europees leger. Van der Wal beschrijft hoe op 30 augustus 1954 het verdrag in het Franse parlement wordt weggestemd. Direct hierna, in de eerste helft van september 1954, buigt Belinfante zich over het rapport over de ‘beweerde excessen’ in toenmalig Nederlands-Indië. De politieke en maatschappelijke omstandigheden in Frankrijk hebben mogelijk invloed gehad op zijn benadering van het onderwerp, maar ook op zijn werk en leven erna.

Vervlochten met die werkelijkheid is de buitenechtelijke relatie van Belinfante in deze Parijse periode. ‘Nog voordat hij naar Parijs ging, was het gebeurd. Guus en de blonde verzetsstrijder uit de oorlog, hadden elkaar in het geheim lief’, schrijft Van der Wal over de vrouw die – samen met haar toenmalige liefde en latere echtgenoot Wim – zijn familie in de onderduikperiode had geholpen. ‘Wanneer de verhouding precies was begonnen of wanneer de vonk oversloeg weet niemand, behalve zijzelf’, schrijft de biograaf. ‘In de anonimiteit van het verre Parijs kon de liefde tot bloei komen. Guus leefde er als vrijgezel en Willy Sauerbier bezocht hem wanneer ze maar kon.’ Van der Wal gaat verder in beperkte mate in op de Parijse periode en noemt geen bronnen die zij in dat kader heeft onderzocht.

Communistenjacht

‘Wat heeft je eigenlijk het meeste verrast toen je speurde naar zijn leven en [naar] wat hij allemaal gedaan heeft?’ vraagt journalist en gespreksleider Paul Brill in maart 2023 aan de biograaf tijdens de paneldiscussie bij de boekpresentatie, waaraan ook dochter Judith Belinfante, historicus James Kennedy, en Peter-Paul Verbeek deelnemen. Van der Wal antwoordt dat ‘er iets heel geks [is] gebeurd aan het eind van mijn proces’. De drukproeven van haar boek waren al gereed toen zij in november 2022 hoorde dat persoonsdossiers van de BVD – onder voorwaarden – werden vrijgegeven voor inzage en dat daar ook een dossier van Belinfante bij zat. ‘Dus veertien dagen lang heb ik slapeloze nachten gehad. Toen pas kon ik terecht in het Nationaal Archief.’ Het lukt Van der Wal nog tijdig het BVD-dossier in te zien en inhoud ervan te verwerken in haar boek.

Het vrijgeven van de BVD-archieven leidde sindsdien tot diverse publicaties, onder andere van NRC over voormalig minister van de Buitenlandse Zaken en NAVO-baas Joseph Luns en diens betrokkenheid bij wapenhandel en seksuele escapades. Uit de stukken blijkt ook hoezeer bij de BVD decennialang sprake is van een vergaande preoccupatie met vermeende communistische sympathieën.

Dat is ook voelbaar in het dossier van Belinfante, in het bijzonder over zijn verblijf in Parijs. Zo staat in een rapport uit 1958 dat Belinfante in ‘communistische netten verzeild [zou] zijn geraakt’ en zou werken voor ‘de Communistische Centrale in Parijs’. Belinfante en een vriend die hij eerder ook in vermeende communistische atmosfeer ontmoette in Voorburg, zouden zijn gezien op ‘een verdacht adres in Parijs. Uiteindelijk komt de BVD met de ‘kafkaëske conclusie’ dat het niet onmogelijk is dat Belinfante inderdaad communistische sympathieën heeft, schrijft Van der Wal. De dienst zal ‘op discrete wijze’ blijven proberen daarvan een beter beeld te krijgen.

Wie het BVD-dossier inziet bij het Nationaal Archief leest onder andere dat nader in wordt gegaan op deze verdenkingen en verdachtmakingen aan het adres van Belinfante en een vriend: ‘Genoemde heren zouden zich bewegen op intelligence-gebied, doch de bron van het bericht kon niet zeggen of het hier activiteiten t.b.v. de Amerikanen of de Russen betrof, terwijl het ook mogelijk geacht werd dat zij een dubbel spel speelden.’ Zo wordt Belinfante feitelijk bestempeld als mogelijk (dubbel-)spion of informant voor buitenlandse mogendheden, clubs of bedrijfsleven. De hoogste BVD-baas Louis Einthoven bemoeide zich hoogstpersoonlijk met deze verwikkelingen, blijkt uit het dossier. Het is een CIA-functionaris die rapporteert aan de BVD hoe een met naam genoemd Amerikaans consultancykantoor in Parijs een sleutelrol zou spelen bij die verdachte contacten van Belinfante.

Direct na de oorlog had de mogelijkheid van emigratie naar Israël, het ‘maken van Aliyah’, nog door zijn hoofd gespeeld. ‘Dan merk je dat je je in de vreemde omgeving van Jeruzalem niet minder thuis voelt dan in de vertrouwde sfeer van Den Haag’, had hij toen opgemerkt. Ruim twintig jaar later was die verhouding tot de Joodse staat ‘wrevelig’ te noemen.

Israël

In de laatste twee hoofdstukken van het boek beschrijft Van der Wal de decennia die volgen op Belinfantes vertrek als rector in 1972. Zo bezoekt hij in 1973 voor het eerst sinds 1950 zijn zus in Israël. Direct na de oorlog had de mogelijkheid van emigratie naar Israël, het ‘maken van Aliyah’, nog door zijn hoofd gespeeld. ‘Dan merk je dat je je in de vreemde omgeving van Jeruzalem niet minder thuis voelt dan in de vertrouwde sfeer van Den Haag’, had hij toen opgemerkt. Ruim twintig jaar later was die verhouding tot de Joodse staat ‘wrevelig’ te noemen. Het feit dat hij inmiddels zelf, zoals hij dat noemde, ‘gemengd getrouwd’ was, speelde daarbij een rol.

In de zomer van 1975 bezoekt hij opnieuw de Joodse staat, nu met echtgenote Willy en de zestienjarige Marc, die had aangedrongen op de reis. In Israël sloeg hij een ‘geblokte Arabische hoofddoek’ om het hoofd en zette een zonnebril op, in navolging van de Palestijnse leider Yasser Arafat. Daarmee ging hij op balkon van zijn hotel staan. ‘Hij leek een beetje op Arafat. Het was behoorlijk provocerend’, herinnert zoon Marc zich. Maar een bezoek aan Yad Vashem, het Holocaust-museum in Jeruzalem, was voor hem een brug te ver. Terwijl Marc met de stroom bezoekers mee naar binnen werd gevoerd, verdwenen Guus en Willy stilletjes uit zicht. ‘Daar kan je vader niet tegen’, verklaarde Willy na afloop kortaf.

In de loop van de jaren negentig krijgt Belinfante verschillende tia’s, waarvan hij de gevolgen aanvankelijk weet te verbergen. Van der Wal beschrijft hoe zijn pantser in zijn laatste levensjaar afbrokkelde en de tachtiger geestelijk in de war raakte. Hij droomde weer over de oorlog. Aangrijpend is de scène waarin Marc aan het bed van zijn vader zit, vlak voordat hij sterft. ‘Opeens greep hij zijn jongste zoon bij de arm en zei: ‘De Duitsers hebben mijn ouders vermoord!’ Marc was aangedaan, en ook een beetje boos. Half-komisch: ‘Komt-ie nu mee!’

Zo maakt de biograaf tastbaar hoe Belinfante voor altijd op enige afstand van de hem omringende wereld bleef staan, zelfs in belangrijke mate van de mensen in zijn directe omgeving. Misschien wel de belangrijkste kwaliteit van deze compacte, goed en mooi geschreven biografie is dat Van der Wal dat op indringende wijze voelbaar maakt.