Navigatie in een wereld zonder expliciete regels
Jurylid Mariëtte Haveman bespreekt de winnende inzending voor de Amarte Literatuurprijs 2024, Julien Ignacio’s wereldomspannende roman Goudjakhals: ‘Dat Goudjakhals mij en zoveel lezers overtuigt, is een gevolg van de manier waarop de schrijver ons weet mee te voeren op de vleugels van zijn taal. Door de geestigheid, de warmte en de kennis van zaken waarmee hij zijn personages neerzet. Door de rijkdom aan geuren en kleuren. Door dat hele wonderbaarlijke vermogen om de meest verafgelegen, moeilijk toegankelijke werelden, in woorden tot leven te wekken.’
Besproken boeken
Juryrapporten zijn vaak een beetje onuitstaanbaar door de collectieve objectiviteit die ze willen uitstralen. Dat kan ook moeilijk anders. Het is hun functie. Maar collectieve objectiviteit is in de kunst nooit helemaal houdbaar. Elk verhaal is in essentie een brief van een schrijver aan een lezer. Elke roman is opgebouwd uit duizend subjectieve waarden, zoals een individu dat is. Vandaar dat heel oppervlakkige kenmerken vaak meespelen in de reden waarom we een boek oppakken, of niet. En zo kwam ik erachter, tijdens het lezen van de vijftien boeken die genomineerd waren voor de Amarte Literatuurprijs 2024, dat het boek dat op het oog het minst voor mij bestemd leek: door het omslag (een graffitikunstwerk), door de titel (Goudjakhals) en zelfs door de eerste alinea (iets met een GPS-systeem); dat dat het boek was dat ik na de laatste bladzij meteen opnieuw begon te lezen, om iets te begrijpen van de betovering en verwondering die het had gewekt.
‘Ik kwam bij in de cleanroom. Vastgeschroefd op een werkbank. Robots ontmantelden mijn satellietlichaam.’ Zo begint het openingsverhaal. Aan het woord is een virtuele robot die ontsnapt aan zijn programmeur.
Sciencefiction? Hmmm. Maar wegleggen was geen optie, immers, ik zat in een jury.
In een interview bevestigt de schrijver Julien Ignacio dat hij oorspronkelijk werkte aan een scifiroman, en toen de ingeving kreeg om een meerstemmig boek te componeren over een groep mensen, met als gemene deler dat ze door de slagen van het lot waren verspreid. Migranten. Bannelingen. Zwerfgasten zoals de goudjakhals dat is in het dierenrijk, een overlever die zich weet te handhaven op een gebied dat zich uitstrekt van het Arabisch schiereiland tot Denemarken.
Soms leidt een ingeving tot de geboorte van een briljant boek.
Over de zeventiende-eeuwse sekswerker van kleur Zwarte Sjaan, de gevluchte Iraans- Koerdische journalist Jiwan, de Palestijns-Libanese taxichauffeur, diens jongere broer Tarek die als straatkunstenaar in Amsterdam opereert onder de naam Deadboy. Over de Indiase Sikh wiens voorkomen (‘zijn ongeknipte haar lag als een slang onder zijn hoge tulband’) hem maakt tot spiegelbeeld voor elke geminachte vreemdeling, ‘een onuitgepakte koffer in iedere hoek van zijn hartkamers’. En als laatste over de onvergetelijke Ma Mercedes op Aruba, die rouwt om het vertrek van haar zoon naar Nederland, en die haar hoop op verbinding met de grote wereld buiten het kleine eiland voedt met behulp van een transistorradiootje.
Dat zijn de personages met wie de schrijver van dit boek ons laat kennismaken. Bijeengebracht onder een prachtig motto dat is ontleend aan de Palestijnse dichter Mahmoud Darwish: ‘We gaan zitten, ver van ons lot, als vogels die hun nesten bouwen in de holtes van standbeelden.’
Al deze verhalen hebben wortels in de werkelijkheid, zoals we kunnen lezen in de verantwoording. En al was het niet zo, deze mensen zijn voor elke lezer herkenbaar als passanten uit het echte leven op straat, in de metro naar huis. Met dit verschil dat de schrijver ons, zijn lezers, met hen vereenzelvigt. Hij breekt de muur tussen ons lezers en hun bestaan als voorbijgangers open en dompelt ons onder in hun innerlijke wereld, of we daar nou om vragen of niet. Al lezend worden we hen. En hij doet dat in een taal zo vol geur, kleur, smaak en accent, zo specifiek, dat je af en toe even moet opkijken en reflecteren op het feit dat achter de personages en hun denkwereld, nog iemand anders aan het woord is. Een schrijver, die het allemaal heeft bedacht.
Songs of Freedom is de ondertitel die Ignacio zijn boek meegaf. Alle personages zoeken een uitweg uit de beklemming van hun ontheemde bestaan. Het is de verbeelding die hen daarbij helpt, die laatste ontsnappingsroute voor vogels die een schuilplaats zoeken in de holtes van standbeelden, ver van hun lot.
En tussen die groep mensen verschijnt dan opeens ook de schrijver zelf.
Wat doet een geslaagde Nederlands-Caraïbische schrijver uit Veenendaal, met een doctoraal Europese Studies op zak, in het gezelschap van bannelingen en ontheemden?
In een fictieve brief, ‘Nader tot jou’, richt hij zich tot de schrijver van de onsterfelijke woorden dat ‘zwarten erfelijk minder begaafd zijn dan blanken’, en dus ‘met een zak vol kralen en spiegeltjes, enkele reis Taki Taki Oerwoud teruggestuurd moeten worden naar hun eigen land’. Moeilijk te negeren hoezeer het geluid van Geert Wilders anno nu doorklinkt in de literaire ironie van Gerard Reve. En dan gebeurt er weer iets waar de lezer van opkijkt. In plaats van hem te confronteren buigt Ignacio, met de empathische lenigheid die hem als schrijver typeert, de pijlen van provocatie terug naar de oude literator zelf. ‘Jij en ik, dierbare collega, we lijken op elkaar’, schrijft hij. Ernstige ettertjes als kind, later eenzame zoekende mensen geneigd tot zelfkastijding en introspectie. ‘Samen vormen onze levenspaden een gespiegeld sjabloon. Een netwerk van autobiografische parallellen.’ Waarna hij dat netwerk ontvouwt als een landkaart vol omcirkelde adressen. De Westerparkbuurt in Amsterdam, de Ploegstraat in Betondorp, Jozef Israelskade 116, Huize Algra in Greonterp, en tot slot Boslaan 34 in Veenendaal.
‘Ze zeggen dat wat het meeste op ons lijkt, de grootste weerzin in ons opwekt.’
***
Ignacio sprak bij de borrel na afloop van de prijsuitreiking de wens uit dat Goudjakhals meer jongeren zou mobiliseren om weer een boek op te pakken. Omdat het meer aan hun eigen wereld raakt.
Misschien gaat dat lukken. We zullen zien. Het is een honderd jaar oude discussie die eens in de zoveel tijd oplaait, dat de literatuur meer contact zou moeten zoeken met de maatschappelijke werkelijkheid. ‘Vorm of vent’ heette de tegenstelling die Menno ter Braak een eeuw geleden opriep. ‘Straatrumoer’ werd het later, gevolgd door ‘het maatschappelijk debat’.
Je zou kunnen zeggen dat Goudjakhals, zoals de schrijver suggereert, een plaats vindt in deze discussie als literaire bijdrage aan het debat over migratie. Dat is waar. Maar ik geloof niet dat de buitengewoonheid van dit boek daarin schuilt. Literatuur is in laatste instantie persoonlijk. Ikzelf ben geen liefhebber van kunst die bedoeld is om haar publiek een les te leren. Zodra de geheven wijsvinger het beeld begint te bepalen, ben ik vertrokken.
‘Taal, meneer, is identiteit. Een schat om te bewaren. Het huis waarin wij wonen’, laat Julien Ignacio zijn taxichauffeur zeggen tegen zijn Nederlandse klant, in het verhaal ‘Chatilat Road’. Dat Goudjakhals mij en zoveel lezers overtuigt, is een gevolg van de manier waarop de schrijver ons weet mee te voeren op de vleugels van zijn taal. Door de geestigheid, de warmte en de kennis van zaken waarmee hij zijn personages neerzet. Door de rijkdom aan geuren en kleuren. Door dat hele wonderbaarlijke vermogen om de meest verafgelegen, moeilijk toegankelijke werelden, in woorden tot leven te wekken. ‘A sense of authority’, noemt Elizabeth Strout dat vermogen in een essay over literatuur. ‘We look for this in the same way we look for authoritative competence in any other trade.’ Om de grote urgentie van deze voorwaarde te beklemtonen noemt zij het voorbeeld van een tandarts. Als we in die stoel liggen willen we ook niet worden afgeleid door het gevoel dat degene die de boor hanteert, niet helemaal weet wat hij doet.
Vertrouwen. Het is niet het hele verhaal, maar het komt een eind. Zodra je je vertrouwen verliest, wil je weg. Mij schoot het voorbeeld te binnen van de genoemde taxichauffeur die zijn Nederlandse klant (ons) tijdens een wilde rit door Beiroet trakteert op de dagelijkse werkelijkheid van een Palestijn in Libanon.
Navigatie in een wereld zonder expliciete regels, waar GPS-systemen het laten afweten.
‘Lachen dus als je een pizza bestelt en aan de bezorger moet uitleggen waar je woont. Dan zeg je zoiets als: voorbij café Darwish rijd je door tot aan dat hotel waar ze dat parlementslid op Valentijnsdag hebben opgeblazen. Negenhoog, derde deur links, daar woon ik. Dus niet die met het groene vaandel van de pro-Iraanse Amalmilitie van Berri en Musa, maar die met de Palestijnse vlag. Kan niet missen. O ja, nog één ding: als je buiten geweerschoten hoort, raak niet in paniek. Het betekent alleen maar dat de Hamasspeech voorbij is.’
‘Rechts inhalen is in deze stad normaler dan stoppen voor rood’, verklaart hij ook. ‘Dan denken mensen dat je motor is afgeslagen en rijden ze met een grote boog om je heen.’
Wij geloven hem. Deze chauffeur weet wat hij doet.