Advertentie
Banner

De witheid van de EU voorbij

Er is de afgelopen jaren iets gebeurd met de Europese identiteit, zegt Wiebe Hommes met Hans Kundnani: ‘De traditionele nadruk op burgerlijke en politieke elementen heeft plaatsgemaakt voor een meer etnisch-culturele invulling’, met als oorzaak én gevolg dat ‘de EU de slechte kanten van nationalisme (uitsluiting, harde grenzen) overneemt, zonder de verzachtende elementen als een sociale verzorgingsstaat.’

Besproken boeken

Tijdens de opening van de Europese diplomatieke dienst in 2022 in Brugge zette Josep Borell, de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie, zijn visie op Europese integratie uiteen: ‘Europa is een tuin: we hebben een tuin gebouwd. Alles werkt. Het is de beste combinatie van politieke vrijheid, economische voorspoed en sociale cohesie die de mensheid heeft voorgebracht… Veel van de rest van de wereld is een jungle die deze tuin kan overwoekeren.’

Alhoewel Borell na een stortvloed van kritiek snel excuses maakte, is het beeld dat hij schetste, dat van Europese integratie als een welhaast utopisch project, bijzonder hardnekkig. Het is feitelijk het standaardverhaal, waarbij de EU een roeping heeft als reactie op de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog en verstikkend nationalisme. Geconfronteerd met deze erfenis kwamen de lidstaten in een gedeelde lotsbestemming bijeen. Aangespoord door visionaire mannen (want dat waren het) als Monnet en Schuman, werd een project opgezet waarin geweld en uitsluiting werden vervangen door kosmopolitisme en openheid, met vrede, welvaart en welzijn tot gevolg. Europese integratie is daarmee zo succesvol dat het volgens bijvoorbeeld Jürgen Habermas en Ulrich Beck tot model kan dienen voor de rest van de wereld.

Het is dat beeld waarmee Hans Kundnani met Eurowhiteness wil breken. Als Brits schrijver en analist met een Indiase vader en Nederlandse moeder is zijn blik die van een geïnformeerde buitenstaander. Hij wijst op een aantal fundamentele blinde vlekken binnen de Europese integratie, met grote implicaties voor hoe de EU in de praktijk functioneert.

Hij doet dat in een zeer goed leesbaar ‘lang essay’ waarin hij een boeiende kritiek op de Europese integratie ontwikkelt. Zoals bij elke polemiek is er genoeg op aan te merken: zo is Kundnani niet de eerste die bepaalde claims ontwikkelt. Hij schopt tegen een behoorlijk aantal heilige huisjes aan en is soms (veel te) kort door de bocht, maar het werk is en blijft van groot belang om kritisch na te denken over de hedendaagse EU.

Een Europees nationalisme

In zijn kritiek bouwt Kundnani drie argumenten uit: dat de EU zelf een vorm van nationalisme bedrijft, dat ‘Europees’ zijn intrinsiek verbonden is met ‘wit’ zijn en dat die connectie de afgelopen jaren steeds hechter is geworden en daarmee politiek beleid inkleurt.

De eerste belangrijke claim van Kundnani is dat de EU, in plaats van nationalisme tegen te gaan, zelf een vorm van nationalisme is gaan bedrijven, maar dan op grotere schaal: regionalisme. Kundnani bouwt voort op klassieke analyses over nationalisme en stelt dat in de Europese integratie vergelijkbare dynamieken te zien zijn. Hierbij wordt een ‘Europese identiteit’ danwel het beeld van ‘Europa’ opgezet vanuit zowel burgerlijke elementen aan de ene kant (dit behelst een relatief open proces, gebaseerd op gedeelde liberale waarden) en uit etnische elementen aan de andere kant, waarbij identiteit ontleend wordt aan gedeelde cultuur en afkomst en daarmee een meer gesloten karakter krijgt.

De traditionele nadruk op burgerlijke en politieke elementen heeft plaats gemaakt voor een meer etnisch-culturele invulling van wat het betekent om Europees te zijn. Daarmee neemt de EU de slechte kanten van nationalisme (uitsluiting, harde grenzen) over, zonder verzachtende elementen als de verzorgingsstaat.

Dit Europese regionalisme is echter problematisch, aldus Kundnani. Ten eerste is er de verhouding tussen de burgerlijke en etnisch-culturele elementen. De EU balanceert tussen die twee, maar, zo stelt Kundnani, de traditionele nadruk op burgerlijke en politieke elementen heeft in de afgelopen jaren plaats gemaakt voor een meer etnisch-culturele invulling van wat het betekent om Europees te zijn. Daarmee neemt de EU de slechte kanten van nationalisme (uitsluiting, harde grenzen) over, zonder verzachtende elementen als de verzorgingsstaat.

Juist binnen de EU is dit politiek gezien problematisch. Dat heeft te maken met de depolitisering van de economie zoals die in de EU is uitgewerkt. Dit houdt in dat fundamentele economische keuzes buiten de politiek zijn geplaatst. Er valt niet te tornen aan het in verdragen vastgeklonken primaat van de economische integratie en bijvoorbeeld het vrij verkeer van goederen en werknemers. Deze depolitisering laat een leegte over die gevuld wordt door juist de etnisch-culturele elementen.

Deze combinatie, een gedepolitiseerde markt en een gepolitiseerd identiteitsbeleid, leidt tot een systeem waar met name de rechtse partijen in gedijen. Kundnani wijst in deze context op een beweging die ook in de Europese Parlementsverkiezingen van afgelopen juni naar voren kwam. (Extreem)rechtse partijen zijn niet meer slechts anti-EU of ‘tegen Europa’ maar zetten veel meer in op het gebruik van de EU om hun ideeën naar voren te brengen.

Cruciaal is daarbij dat juist het politieke centrum veel van deze culturele retoriek overneemt. Het is dan ook geen toeval dat in 2019 een Eurocommissaris werd ingesteld om de ‘Europese manier van leven’ te promoten – een portefeuille die niet toevallig wordt gecombineerd met onder meer migratie en binnenlandse veiligheid. Migratie, met andere woorden, wordt hiermee een bedreiging voor het ‘Europese’.

De Europese beschavingsmissie

Het beeld van een defensief Europa, gedefinieerd aan de hand van gesloten categorieën, komt niet uit de lucht vallen. Hier vinden we de tweede grote bijdrage van Kundnani, namelijk een historische uiteenzetting van ideeën over Europa. Hier is Kundnani op zijn best: in een paar zeer fraaie hoofdstukken formuleert hij een welkome correctie op het utopische verhaal rondom Europese integratie.

Aan de hand van een geschiedenis van wat het betekent om ‘Europees’ te zijn, schetst Kundnani de vormen van Europese ‘beschavingsmissies’ en hoe deze de Europese beschaving steeds meer synoniem maakte aan ‘witheid’. Het was een cruciale stap in de Europese koloniale expansie en slavernij: met het introduceren van een raciale hiërarchie ontstond een legitimatie voor ongelijke behandeling, waarbij de witte Europeaan de standaard werd en alle andere groepen vanzelf lager in de rangorde komen te staan.

Cruciaal is dat die opvattingen rondom Europese identiteit niet als sneeuw voor de zon verdwenen bij het inzetten van de Europese integratie. Integendeel: de Europese integratie valt, zo herinnert Kundnani de lezer, niet los te zien van het dekolonisatieproces en pogingen de globale machtspositie van de witte Europeaan in stand te houden. Wie de EU presenteert als reactie op de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog, schetst slechts één kant van het verhaal; dekolonisatie is de andere.

Die twee verhalen zijn, zo laat Kundnani overtuigend zien, hecht verbonden. Europese integratie bood de imperiale Europese staten een zachte landing, maar dat gold niet voor de koloniën van deze staten. Zo speelde het idee van ‘Eurafrika’ een leidende rol in het opzetten van de interne markt, waarbij met name de Franse koloniën in Afrika de ruwe grondstoffen zouden bieden om de Europese economie op gang te helpen. Het is veelzeggend dat bij de ondertekening van het Verdrag van Rome in 1957 (gezien als de grote eerste stap op weg naar Europese integratie) het grootste deel van het territorium waar het Verdrag zich over uitsprak buiten Europa lag. Algerije, bijvoorbeeld, was gewoon onderdeel van de Europese Gemeenschap tot de onafhankelijkheid in 1962.

In de Europese herinnering staat de Holocaust centraal. Dit is het beginpunt, gedeeld referentiekader en reden van de Europese integratie. In de ogen van Kundnani gaat dat ten koste van aandacht voor het koloniale verleden.

Waarom is dit geen onderdeel van het standaard Europese verhaal? Als antwoord verwijst Kundnani naar de gedeelde Europese herinneringscultuur. In de Europese herinnering staat de Holocaust centraal. Dit is het beginpunt, gedeeld referentiekader en reden van de Europese integratie. In de ogen van Kundnani gaat dat ten koste van aandacht voor het koloniale verleden. Hoewel Kundnani een punt heeft dat die aandacht relatief marginaal is, is het leggen van een causaal verband tussen de twee problematisch. De twee kanten van de geschiedenis kunnen ook los van elkaar bestaan. Bovendien lijkt herinneringscultuur – altijd een glibberig begrip – toch vooral een nationale aangelegenheid. Dat volgens Kundnani de EU ‘een middel van imperiaal geheugenverlies’ werd, is wat mij betreft dan ook te kort door de bocht.

Het Europese imperium

Belangrijker zijn de implicaties die de lezing van Kundnani – de EU als voortzetting van een koloniaal project om de privileges van de witte Europeaan te beschermen – heeft voor discussies rondom de huidige EU. Het duidelijkst is dit te zien in het Europese migratiebeleid. Kundnani noteert in dit opzicht terecht dat de EU vluchtelingen uit Oekraïne anders behandelt dan die uit Afrika of het Midden-Oosten. Maar het gaat verder dan dat: het migratiebeleid van de EU instrumentaliseert migranten expliciet. Zo wordt via zogenaamde Talent Partnerships vol ingezet op circulaire migratie. Bepalend voor deze soort migratie is dat die niet permanent is. Integendeel zelfs: na hun werk in de zorg of de landbouw te hebben volbracht, dienen de migranten ook weer terug te gaan. Bovendien maken de migranten geen aanspraak op het meenemen van gezin, sociale provisies of burgerschap. Met andere woorden: Europa wil wel de arbeid, maar niet de mensen. Het past in een lange Europese traditie van extractie uit Afrika, waarin de behoeften of wensen van Afrikanen (en in dit geval migranten) zelf nauwelijks een rol spelen.

Voortbordurend op dit onderscheid tussen verschillende soorten witheid heeft de vraag wie de echte ‘Europeaan’ is en voor wie dat een per definitie onhaalbare aspiratie blijft, juist ook binnen de EU gevolgen.

Daarnaast heeft het begrip ‘Eurowhiteness’ ook belangrijke interne consequenties. De term werd gemunt door Hongaarse socioloog Jósef Böröcz (1956) om de dynamiek tussen West- en Oost-Europa te kenschetsen. West-Europa staat hier symbool voor de ‘echte’ – ‘Eurowhite’ – Europeaan, terwijl Oost-Europeanen in deze lezing ‘dirty white’ zijn en nog niet echt Europees. Wie Europeaan wil zijn, moet dus ‘echt’ wit zijn. Voortbordurend op dit onderscheid tussen verschillende soorten witheid heeft de vraag wie de echte ‘Europeaan’ is en voor wie dat een per definitie onhaalbare aspiratie blijft, juist ook binnen de EU gevolgen.

Zo wordt de integratie van Oost- maar ook Zuid-Europa in een imperium waarbinnen de Duitse hegemonie verzekerd is, soms wel gekenschetst als de vestiging van een nieuwe, interne periferie. De omgang met deze niet-West-Europese landen heeft soms kenmerken, aldus Kundnani, van een nieuwe ‘beschavingsmissie’. Kundnani werkt deze claim niet volledig uit, maar te denken valt aan de manier waarop Griekenland en mediterraans Europa tijdens de schuldencrisis door de Noordwest-Europese kern werden gedwongen tot grove hervormingen, na eerst door Jeroen Dijsselbloem verweten te zijn dat ze het zuurverdiende geld aan ‘drank en vrouwen’ zouden hebben uitgegeven.

Waar het recht eindigt

Wel laat Kundnani een grote vraag onbeantwoord. Zijn laatste hoofdstuk is een behandeling van de Brexit. Hij stelt daar dat die het Verenigd Koninkrijk de kans biedt om minder ‘wit’ te worden. Hoewel dat op zich al een discutabel uitgangspunt is, blijft ook onduidelijk hoe dat met de EU zelf zit. Is een terugkeer naar een ‘burgerlijke’ variant van regionalisme een uitweg, zoals Kundnani hiermee lijkt te suggereren?

Mij lijkt van niet. Immers, ook die burgerlijke variant kan niet ontkomen aan een aantal structurele uitdagingen binnen de Unie: de eerdergenoemde depolitisering van economie en monetair beleid zal de mogelijkheidsvoorwaarden blijven scheppen voor de centrale rol van identiteit in het debat. Maar belangrijker is dat de erfenissen van koloniaal denken betekenen dat op papier keurig uitgewerkte liberale waarden in de praktijk anders uitwerken. Om een voorbeeld te geven: de EU kent al een aantal jaar een richtlijn die discriminatie op grond van ras verbiedt, maar deze wordt bijna nooit gebruikt. Dat betekent niet dat er geen discriminatie is, maar dat er een dieper probleem is waarbij het recht – op het oog open en neutraal – toch geen soelaas biedt.

De uitdaging is dan ook om die erfenissen zichtbaar te maken en hun consequenties serieus te nemen, juist waar ze raken aan liberale waarden. Daarvoor is nodig dat we ons serieus rekenschap geven van de koloniale wortels van de EU – en daar consequenties aan verbinden. Inderdaad, dat is een politieke handeling, zoals ook het vergeten van die wortels en het presenteren van de EU als autonoom, wit project dat is. Het werk van Kundnani zou een goed begin kunnen zijn.