Advertentie
Nouvelles Voix-programma

Ordeningen

‘Als ik het echt eens ben met Bergson moet ik bekennen dat mijn orde arbitrair is, een van meerdere gelijkwaardige opties en toch ben ik overtuigd van de superioriteit ervan. Hoe wen ik aan mezelf als tiran?’ Dafne Gotinks voor de Joost Zwagerman Essayprijs 2024 genomineerd essay wendt zich tot ons begrip van orde en de ogenschijnlijke macht en vreugde die opruimen soms met zich mee kan brengen.

‘Ich bin ein Räumer!’ roept Ineke vanuit de keuken van het licht verwaarloosde Georgische landhuis. Overal liggen muizenkeutels en de met tapijten behangen ruimte wordt volledig gevuld door de lampenkappen, doeken en stoelen die Guga gebruikte voor zijn meest recente filmklus. Onze gemeenschappelijke taal hier in Georgië is Duits, de taal die Guga leerde door het toeval van de Sovjet-Unie en haar amicale banden met de DDR. Nu we met zijn drieën zijn aangekomen voor een nachtje op het platteland is het tijd om het grote huis warm te stoken en een maaltijd te bereiden. Maar daarvoor moet eerst de keuken op orde worden gesteld.

Ineke, jaren geleden onderdeel geworden van deze Georgische familie, weet waar alles in het landhuis hoort te liggen. De keuken is nu haar terrein, terwijl haar schoonbroer Guga zich op de slaapkamers stort. Ze begint een afwas, zet thee, maakt een werkblad vrij en boent het schoon om groenten op te snijden. De glaasjes gaan in de juiste kast, de borden op de juiste plank. Het lijkt misschien een soort woede, maar ze houdt ervan om orde op zaken te stellen; vandaar haar proclamatie ‘ik ben een opruimer’ – maak je om mij maar geen zorgen.

Ondertussen voel ik me enigszins onthand. Ik leg maar wat tapijten op een stapel om ruimte te maken rond de open haard en vind een plekje voor onze bagage. Ik ken de orde van dit huis niet, weet niet beter dan de volgestouwde versie die ik nu zie en nestel me, na wat keutels te hebben weggeveegd, in een stoel voor de haard. Stoken kan ik wel. 

Nog weken echoot de zin na in mijn hoofd. Ich bin ein Räumer. Met name als ik zelf, weer terug op bekend terrein, aan het räumen ben – als ik de vaat methodisch in het druiprek installeer, de gewassen sokken op kleur sorteer en in paren ophang, de rondslingerende slippers in huis naast elkaar neerzet. Orde maken van chaos is meer dan bevredigend. De eenvoudige handelingen die duidelijk zijn in hun regels en doel, structureren de gedachten die in mijn hoofd rondspringen vanaf het moment dat ik wakker word. Er is een juiste plek voor alles en opruimen is niet veel meer dan die ordening herstellen.

Het gaat me niet om hygiëne – ordenen is iets anders dan het creëren van een schone leefruimte. Zo bestaat het in mijn geval ook uit het recht leggen van een scheefliggende placemat, symmetrische torens maken van wc-rollen, het ‘op de juiste manier’ neerzetten van de afwasborstel, de vierkante voet van de staande lamp uitlijnen met het laminaat, het zo strak mogelijk oprollen van de klamboe. Neuroses waaraan mijn vriend uiteraard niet meedoet – ik heb het inmiddels afgeleerd te zuchten bij een ‘verkeerd’ teruggezette afwasborstel of over de vloer geslingerde sokken. Ik weet dat ik het ben, die afwijkt, en dat ik mijn orde niet aan een ander kan opleggen.

Er zit een esthetiek in mijn ordening die ik aan niemand kan uitleggen, waarschijnlijk omdat er weinig logica aan te pas komt. Ik besluit dat iets op een bepaalde manier mooi staat en beschouw dat vanaf dat moment ook als beter. Maar de afwasborstel kan evengoed op een andere manier naast de gootsteen staan. Of in een la liggen, doe eens gek. De fruitmand en de uienschaal in de keuken zouden evengoed van plaats kunnen ruilen, toch ben ik ervan overtuigd dat de ene links moet en de andere rechts. En die sokken worden ook droog als ze kriskras door elkaar over de verwarming hangen. Maar op de een of andere manier lukt het me niet om ze zomaar ergens neer te gooien.

***

Slechts een handjevol filosofen en theoretici hebben zich gewaagd aan het concept orde. Opvallend, want het is innig verweven met de geschiedenis van het westerse denken en staat centraal in de manier waarop we de wereld proberen te begrijpen.

Alle filosofen waarover ik leerde op school en de universiteit, van de Oudheid tot nu, waren bezig met het indelen van (natuur)verschijnselen in een bepaalde, allesverklarende, orde. Zelfs de werkingen van de menselijke geest werden door Immanuel Kant in heldere kaders ingedeeld, elke verstandscategorie netjes gescheiden van de anderen. Alles wat te begrijpen viel moest in een bepaalde ordening kunnen worden uitgelegd. Lichaam werd gescheiden van geest, empirie van metafysica. De natuur moest worden ontleed in wetten om er grip op te krijgen.

Iemand die als een van de weinigen wel over orde schreef, was de Franse filosoof Henri Bergson (1859-1941). Hij stelde dat de heldere tegenstelling tussen orde enerzijds en wanorde anderzijds niet bestaat. Er zijn twee soorten orde; chaos bestaat niet. Wat we als orde ervaren, beschreef hij als ‘de geest die zichzelf hervindt in dingen’. Het is zowel subjectief als objectief, een soort overeenstemming tussen persoon en voorwerp. Hij zag orde als een reflectie van ons eigen brein, waarin het object een onmisbaar element is. Een ordening die beter is dan een andere ordening, of het tegenovergestelde is van ‘wanorde’, was volgens hem onzinnig. Het gevoel dat we ervaren als wanorde, ontstaat eenvoudigweg als we zoeken naar de ene vorm van orde en stuiten op de andere.  

Het lijkt alsof Bergson zich bevrijd heeft van iets wat diep in mijn westerse DNA zit: een hiërarchische dualiteit tussen goed en slecht, lichaam en geest, het een of het ander. Zelfs het begrijpen zelf lijkt een manier te zijn om het subject boven het object te plaatsen; kennis is tenslotte macht. Bergson staat een horizontaal systeem voor, waarin er wel verschillen bestaan tussen ordes, maar waarin niets zich boven het andere verheft. Een vernieuwend idee, zeker voor de tijd waarin hij schreef. 

Anno 2024 kan ik me vinden in zijn woorden. De hoogmoed van het westerse hiërarchische denken en haar desastreuze uitwassen, zoals eugenetica en kolonialisme, staan in mijn geheugen gegrift. En blijkbaar ben ik niet de enige die een ambivalente houding heeft tegenover orde. In populaire cultuur is het vaak een synoniem voor macht en wordt het bevolen door akelige karakters als Harry Potter’s Dorothea Omber (I will have order!) of Matilda’s juffrouw Bulstronk. Om het over veldmaarschalk Von Hindenburg, de voorganger van Hitler, nog maar niet te hebben. Ordnung muss sein! 

Mijn bewondering is altijd uitgegaan naar degenen die tegen dat soort heerszuchtigen ingingen, van revolutionairen tot de stiekem ongehoorzamen. Dat is de rol waarin ik mezelf zie. Laat mij maar aanschoppen tegen het gezag, ik laat me door een ander niet vertellen wat ik moet doen. Subversie is een bekende, misschien zelfs comfortabele positie geworden. 

En toch ben ik ook een rabiate opruimer die alles wil uitlijnen met het laminaat. Als ik het echt eens ben met Bergson moet ik bekennen dat mijn orde arbitrair is, een van meerdere gelijkwaardige opties en toch ben ik overtuigd van de superioriteit ervan. Hoe wen ik aan mezelf als tiran?

***

Wat wellicht als verzachtende omstandigheid geldt, is dat ik het ordenen heb geërfd. Het zit nu eenmaal in mijn bloed. Mijn opa humde instemmend als we tegen hem praatten, en schoof ondertussen het dienblad op zijn witte tafel recht. En dan de asbak, symmetrisch, uitgelijnd met de rechte randen van het dienblad. Zachtjes steeds een tikje verder, of voorzichtig weer wat terug, totdat hij perfect recht stond. Ondertussen luisterde hij wel naar onze verhalen, maar leek dat makkelijker te vinden als hij er ook iets bij te doen had, zoals het arrangeren van alles wat hij voor zich had.

Zijn boekenkast was aan een soortgelijke regelmaat onderworpen: alle boeken die horizontaal op hun broeders lagen, moesten nog gelezen worden. Pas daarna kregen ze hun vaste, verticale plek, alsof ze die moesten verdienen. Als kind vond ik het goed bij hem passen, hij maakte tenslotte ook abstracte schilderijen en ondertekende die in zijn blokletterhandschrift. Elk van zijn doeken had één primaire kleur, naast zwart en wit. Geen zwierige Kandinsky of chaotische Pollock, maar blokken, lijnen en vlakken, in uitgesproken, heldere composities.

Zijn dochter, mijn moeder, hangt het liefst zonder hulp de was op. Dan weet ze zeker dat het goed gebeurt. Ik heb mijn hulp wel eens aangeboden, als mede-opruimer, maar ook die werd vriendelijk geweigerd. Misschien geniet ze van de controle waarmee ze de was aan het wasrek hangt, vindt ze rust in de handeling zelf. Het geeft een vreemd soort vreugde als iets door je eigen handen, op je eigen tempo, precies zo gaat als jij het wil. 

Het ordenen moet een uitdaging in zich dragen. De benodigde tegenstander is de oncontroleerbare straat, de oncontroleerbare ander, het toeval. Je zou kunnen stellen: orde is de vijand van het ordenen. Ik wil een eigen orde maken, en verkies die boven wat er al was.

Het ordenen heeft met je handen te maken, maar evenveel met je ogen. Jaren geleden begon ik foto’s te maken van toevallige composities op straat. De foto’s begeven zich op het grensvlak van controle en oncontroleerbaarheid: goed belichte tableaus fotograferen in een studio is niets voor mij. Ik leg uitsluitend vast waar ik zomaar tegenaan loop. Als er een schaduw strak over een blinde muur valt, als de man die voor me loopt met zijn rode broek twee roze paraplu’s vast heeft, als er een antenne door een autohoes steekt. Het liefst word ik verrast door de wereld. Van die verrassing vervolgens proberen een geslaagde compositie te maken, dat is de uitdaging.

Blijkbaar houd ik ook niet van volledige controle: het ordenen moet een uitdaging in zich dragen. De benodigde tegenstander is de oncontroleerbare straat, de oncontroleerbare ander, het toeval. Je zou kunnen stellen: orde is de vijand van het ordenen. Ik wil een eigen orde maken, en verkies die boven wat er al was. Het lijkt erop dat Bergson gelijk had. Maar waarom vind ik mijn eigen ordening dan beter en mooier dan een andere? 

***

De afwasborstel, de onderzetters op mijn tafel, de staande lamp – alle spullen in mijn huis zijn gevangenen in mijn foucaultiaanse panopticum. Ze zijn te allen tijde onderworpen aan mijn blik, die de mate van hun ordening controleert. Toen ik nog niet samenwoonde en de alleenheerschappij had in mijn huis, legde ik met opzet een beschreven post-it scheef neer op mijn bureau als ik iets moest onthouden. Zo wist ik zeker dat mijn oog erop zou blijven hangen. 

Bergson zei dan wel dat orde een overeenkomst was tussen subject en object, mijn objecten kunnen er weinig tegenin brengen. Ze hebben waarschijnlijk geen last van mijn machtsuitoefening, maar als ze scheef staan, op de grond liggen, omgevallen zijn en mijn oog valt erop, dan heeft dat consequenties. De orde zal worden hersteld. 

Mijn blik is, met andere woorden, onderdeel van een machtsverhouding. Zou het kunnen dat er een overlap bestaat tussen wat ik als controle ervaar, en wat ik als schoonheid ervaar? Is het mijn eigen macht, die ik esthetisch vind? Alweer vind ik mezelf hierbij in slecht gezelschap. Ik denk aan de Franse tuin van Lodewijk XIV in Versailles, waarin de natuur wordt gedwongen in een keurslijf van overzichtelijke, geometrische patronen. Het verschil kan haast niet groter, tussen hoe een plant in de wildernis zou groeien en de perfect gesnoeide heggen van Lodewijk XIV. 

De tuin bestaat uit strakke lijnen, afgescheiden sectoren met kaarsrechte grenzen, symmetrische waterbassins. Bijna alsof het geheel bedoeld was om van bovenaf te worden bekeken, in plaats van met een wandeling erdoorheen. De diversiteit in de bloemperken volgt een vast patroon en het grind is aangeharkt. Overal zijn er zichtlijnen aangelegd, zelfs de horizon was deel van Lodewijks kroondomein. Ook hier heeft de blik een controlerende functie: en de Zonnekoning zag dat het goed was.

Bovendien is de Franse tuin bij uitstek een stijl die moet worden bijgehouden. De heggenschaar kan, naast een uiting van de rijkdom die voor dit onderhoud nodig is, ook de constante uitoefening van macht belichamen. Als de tuin verwildert, is dat direct te zien. Misschien is het aanzicht van een woekerende plant, of in mijn geval, rommel, wel een teken dat je de controle bent kwijtgeraakt. 

***

In de film Jeanne Dielman, 23, quai du Commerce, 1080 Bruxelles van Chantal Akerman is zo’n verlies van controle te zien. De film ontvouwt zich langzaam, terwijl Jeanne haar dagelijkse taken verricht. In lange, statische shots kookt ze een maaltijd voor haar en haar tienerzoon, doet ze de afwas, brengt ze een poststuk weg en stoft ze de porseleinen beeldjes af. Tussendoor, volgens even strak stramien, ontvangt ze mannen in haar slaapkamer, en sluit voor een zeldzaam moment de deur voor ons als toeschouwer. Alle sporen van deze transactie worden vervolgens uitgewist. De slaapkamer wordt gelucht en zelfs de badkuip waarin ze zichzelf wast, wordt gereinigd voordat haar zoon thuiskomt. 

Langzaam sluipt er echter iets verontrustends in haar routine: ze slaat een knoop over bij het aankleden, ze laat het licht branden van de badkamer, vergeet de deksel terug te doen op de porseleinen pot waarin ze haar geld bewaart. De eentonigheid en eenzaamheid van Jeannes bestaan, volledig in dienst van haar zoon en de mannen die ze ontvangt, eisen hun tol en de impact van dit leven komt langzaam maar zeker door het ordelijke, gepolijste oppervlak heen. 

Akermans film is een interessant samenspel tussen het vrouwelijke perspectief en de rollen waartoe de vrouw veroordeeld is in een traditionele, patriarchale samenleving. Haar taken bevinden zich in het schemergebied tussen verplichting en controle willen houden over haar situatie. Zo makkelijk is ordedrang dus niet te analyseren als een daad van macht; bij Jeanne komt het vooral voort uit machteloosheid. In haar geval wordt, als haar ordening langzaam maar zeker instort, zichtbaar hoeveel frustratie erachter schuilgaat. 

Misschien is de vraag wiens ordening het is, die je handhaaft. Had Jeanne, in een andere wereld, wel heel veel plezier gehaald uit het poetsen van de poppetjes in haar vitrinekast – als ze de ordening in zowel haar ruimte als haar tijd zelf had mogen vormgeven. Bergsons gedachtegoed is hierin bemoedigend: zowel volmaakte orde als haar tegenpool, chaos, bestaan niet. Als de hiërarchie tussen het een en het ander wordt losgelaten, is elke ordening een keuze. 

Ik kijk nog eens rond in mijn woonkamer. Misschien moet ik mijn spullen eens vragen waar ze zelf willen staan. En als ze willen, verwissel ik de fruitmand met de uienschaal, en leer ik van de neergegooide zweetsokken op de vloer te houden.