Advertentie
Nouvelles Voix-programma

Gips voor mijn geheugen

In haar voor de Joost Zwagerman Essayprijs 2024 genomineerde essay onderzoekt Inge Marleen de beperkingen van haar eigen geheugen en de mogelijkheid een ‘gesamtarchief’ van herinneringen en ideeën te vormen en over te dragen. ‘Herinneringen hebben alleen betekenis, zijn alleen interpretabel, kunnen alleen worden gevonden, bij gratie van het verleden dat eraan voorafging en de toekomst die er nog op moet volgen. Ben ik misschien mijn assen van de tijd kwijtgeraakt?’

1

Ergens in het verleden ben ik mijn herinneringen kwijtgeraakt – ik weet niet meer precies wanneer. Dat besef diende zich aan in de vorm van een ruzie met een vriendin. We waren zestien en ze vertelde me dat haar vader is overleden toen ze elf was. Ik luisterde ademloos toe. ‘Maar het is niet alsof je dat niet al wist,’ zei ze vervolgens. Ze keek me vreemd aan. ‘Je doet nu alsof je dit voor het eerst hoort.’ Natuurlijk had ze me dit nog niet verteld, zoiets belangrijks zou ik zeker hebben onthouden. Ik was zo overtuigd van mijn gelijk, van mijn geheugen, dat ik met hevige ruzie vertrok. Het was de tijd van MSN en ik scrolde de rest van de avond door al onze gesprekken. Ze had gelijk. Ze had het me eerder verteld.

Ik ging op onderzoek uit in mijn geheugen en ontdekte dat er hele personen waren verdwenen. Hele delen van mijzelf, wie ik ooit was geweest, waren uitgewist. Tot ik begon met een schrijfopleiding heb ik nooit last gehad van mijn slechte geheugen. Ergens paste het me wel. Maar nu ik wekelijks schrijfopdrachten krijg die teruggrijpen op mijn jeugd, nu de docenten herinneringen behandelen als goud, word ik steeds onzekerder over mijn vermogen een vruchtbaar schrijverschap op te kunnen bouwen.

Niet alleen is mijn geheugen meer gat dan weefsel, ook lukt het me niet meer om momenten in het nu op te slaan voor toekomstig gebruik. Al mijn gedachten en ervaringen worden wel verwerkt in mijn brein, maar op een of andere manier niet omgezet in herinneringen. Daarmee dreig ik al mijn inspiratiebronnen, alles wat ik nu lees, wat ik meemaak, wat me tot schrijven drijft, op zeker moment te verliezen. Mijn hoofd is als een dichtgelijmd boek; er staat van alles in, maar ik kan er niet bij.

Een beetje zoals de sculptuur van Marcel Broodthaers met de toepasselijke titel Le Pense-Bête (‘geheugensteuntje’): zijn carrière als dichter was naar eigen zeggen totaal mislukt, waardoor hij uit pure frustratie zijn onverkochte bundels met gips vastlijmde aan een sokkel. Daarmee werd hij in één klap bekend als beeldend kunstenaar. Die dubbele laag van zijn mislukte schrijverschap ontging de meeste toeschouwers: niemand vroeg zich af wat er in de boeken stond. Nog steeds was niemand geïnteresseerd in Broodthaers’ poëzie. Dat verbaast me, want iets wat ontoegankelijk is, is toch altijd interessanter dan wat dat wel is? Een doos die je absoluut niet mag openen (strikt geheime inhoud!), een knop waar je onder geen beding op mag drukken (de consequenties!), een dagboek, een noodrem…

Ook een dicht boek heeft nog altijd wat te vertellen, net als het dichte boek van mijn geheugen. Ik ben niet op zoek naar een manier om de verlijmde pagina’s open te krijgen, ik hoef geen toegang tot de inhoud; ik ben op zoek naar gips: een manier om kunst te maken van dat wat is mislukt.

2

Tijdens mijn herinnerkundige graafwerkzaamheden kwam ik ook tot een ander inzicht. Veel van de dingen die ik me nog wel meen te herinneren, blijk ik bij nadere beschouwing te hebben verzonnen. Mijn geheugen is meer fictie dan feit. Toevallig las ik daar laatst precies de juiste woorden over. Het was een interview met Esther Jansma in een essaybundel over poëzie, over haar werk en schrijverschap. Ze zei: ‘(…) ieder denken over het eigen persoonlijke verleden [valt samen] met de losse verhalen die je jezelf eindeloos over dat verleden hebt verteld. De relatie tussen de herinnering en de werkelijkheid is niet een-op-een. Wat je ervaart als jouw onvervreemdbare eigen geschiedenis bestaat voor een groot deel uit mythes die je zelf hebt gecreëerd’.

Er bestaat zelfs een woord voor: confabulatie, een verzinsel dat je je herinnert met de overtuiging van een feit. Ik denk terug aan de ruzie met mijn middelbareschoolvriendin en realiseer me dat ik ook toen geen onderscheid kon maken tussen fictie en feit, alleen besefte ik dat toen nog niet.

Soms ben ik me juist wel sterk bewust van de fictie. Ik bezit bijvoorbeeld een herinnering van mijn broer, ook al ken ik alleen het verhaal dat hij me erover heeft verteld. En waarschijnlijk herinner ik me dat verhaal incorrect en heb ik er mijn eigen versie van gemaakt. Het gaat zo: toen mijn broer op de middelbare school zat, was hij een keer te laat voor de filosofieles. De docent vroeg waarom hij te laat was, en hij antwoordde: ‘Ik heb het bestaan van tijd bevraagd en kwam tot de conclusie dat tijd niet bestaat. Ik kan dus niet te laat zijn.’ Hij mocht zonder briefje naar binnen.

Mijn broer had weliswaar ongelijk – tijd is een van die feiten waar geen confabulatie aan kan tornen – maar hij had wel een goed punt: tijd is subjectief. Onze ervaring van tijd is net zo subjectief als de herinnering zelf. Maar tegelijkertijd lijkt tijd wel een voorwaarde te zijn voor het bestaan van de herinnering.

Als ik die lijn verder volg, dieper het verleden in, kom ik uit bij nog een gestolen herinnering. Een jeugdherinnering van mijn opa, die zo vaak aan me is verteld dat ik zou zweren dat ik erbij was, dat ik precies weet hoe hij keek. Maar ik was er niet bij, en degene die de herinnering vaak ophaalt, mijn moeder, was er zelf ook niet bij. We bestonden allebei niet eens. Hoe kunnen we ons iets herinneren van voor ons bestaan?

Het zou heel goed mogelijk kunnen zijn dat het geheugen en herinneringen niet stoppen wanneer een mens stopt. Maar waar gaan je herinneringen dan heen als je sterft? Zijn herinneringen overdraagbaar? En zo niet, kunnen ze dat in de toekomst dan worden? 

Maar misschien kan dat wél. Als we zelf herinneringen kunnen meenemen naar de toekomst, waarom kan iemand anders ze dan niet meenemen naar onze toekomst? Intergenerationeel geheugen. Vanuit wetenschappelijk oogpunt lijkt er een consensus te zijn dat alles wat niet bewezen is, automatisch ook niet kan. Maar alle kennis die we vandaag hebben, is ook ooit bewezen. Bacteriën, om maar iets te noemen. Voor de ontdekking van de bacterie bestonden deze organismen al in onze fysieke werkelijkheid, maar nog niet in ons bewustzijn. Een simultaan bestaan en niet-bestaan. Het zou dus heel goed mogelijk kunnen zijn dat het geheugen en herinneringen niet stoppen wanneer een mens stopt. Maar waar gaan je herinneringen dan heen als je sterft? Zijn herinneringen overdraagbaar? En zo niet, kunnen ze dat in de toekomst dan worden? 

Als rasechte nerd moet ik natuurlijk meteen denken aan de hersenpan in Harry Potter: een schaal waarin je herinneringen kunt stoppen, zodat ze toegankelijk worden voor anderen. De oorspronkelijke Engelse naam voor dit bijzondere instrument is pensieve, een prachtige woordspeling op pensive (‘peinzend’) en sieve (‘zeef’). Zoiets heb ik dus eigenlijk nodig. Een opslagtank voor mijn denken. 

3

Mijn drang naar gips voor mijn geheugen, een manier om een defect om te zetten in kunst, om mijn inspiratiebronnen en fascinaties te bewaren zonder ze toe te vertrouwen aan die papierversnipperaar in mijn hoofd, dwingt me in de richting van het archief. Hoe had ik Marcel Broodthaers, Esther Jansma, Harry Potter en mijn herinneringen aan elkaar kunnen knopen als ik puur op mijn geheugen had moeten vertrouwen?

Dat ik erachter kwam dat ik iets heel interessants had gelezen van Esther Jansma, was trouwens puur toeval. In de map met aantekeningen voor dit essay kwam ik een foto tegen van de pagina van het boek. Het was een aangename verrassing, want ik was zowel het citaat als de foto inmiddels alweer straal vergeten.

Alleen wil ik niet steeds worden verrast, ik wil het toeval van de herinnering wegnemen. Nooit meer afhankelijk zijn van het bestaan van een versnipperde verzameling notities op mijn telefoon of laptop, foto’s in verborgen mappen en verloren briefjes – een bestaan dat op zijn beurt ook weer kan worden vergeten. Ik zou een persoonlijk archief moeten aanleggen, alles op één plek moeten samenbrengen, buiten mijn hoofd om, waardoor ik er altijd toegang toe blijf houden. Een plek die ik niet kan vergeten, een extern brein dat me helpt herinneren.

Het is niet de eerste keer dat ik een manier zoek om mijn losse verzamelingen te bundelen tot één groot archief. Zettelkasten, een (digitale) kaartenbak, ‘the notecard system’, het is allemaal al een keer voorbijgekomen en weer weggezakt in mijn geheugen. Deze methodes komen op hetzelfde neer: alle interessante ideeën en inspiratiebronnen die je tegenkomt schrijf je op een (digitaal) indexkaartje en archiveer je onder kernwoorden, zodat je later makkelijk dwarsverbanden kunt leggen en kruisbestuivingen kunt maken.

Zo’n ‘gesamtarchief’ van alle ideeën-waar-je-ooit-nog-wat-mee-wil-doen-en-die-je-niet-wil-vergeten zou volgens mij de potentie hebben om veel interessanter te worden dan de persoonlijke herinnering. Het is namelijk een selectie gebaseerd op mijn eigen fascinaties. Van alle dingen die ik lees en tegenkom, kies ik alleen uit wat me aanspreekt. Herinneringen zijn niet alleen grillig en subjectief, ze hebben ook geen filter, geen selectiecriteria. Het is alsof je elke keer een heel boek opnieuw moet lezen om dat ene treffende citaat terug te vinden. Het archief bevat juist alleen het treffende citaat. Bij alles wat ik erin zou stoppen, moet ik op een gegeven moment hebben gedacht: dit moet ik bewaren. Dit is belangrijk voor later.

4

Iemand die haar gips vond op het grensvlak van de thema’s herinnering, tijd en archief, is een van mijn favoriete kunstenaars: Hanne Darboven. Het bekendst zijn waarschijnlijk haar werken waarin ze herhalende letterachtige tekens schrijft die géén woorden vormen. Ze zijn repetitief en monotoon, hun betekenis is net als bij woorden ondoorgrondelijk: je weet pas wat een woord betekent als je dezelfde taal spreekt. Maar in haar werk ontbreekt de overkoepelende taal die betekenis verleent aan de tekens. Het schrijven van Hanne Darboven is daardoor een pure visualisatie van het verstrijken van de tijd, zonder talige tussenkomst.

Tijd en ruimte kunnen niet los van elkaar worden gezien, volgens de relativiteitstheorie (hé kijk, kennis die ooit niet bestond, totdat ie wel bestond). Samen vormen ze zelfs één woord: ruimtetijd. Dat betekent dat het werk van Darboven óók over ruimte gaat, over locatie. Je kunt een onbekende plek trianguleren aan de hand van drie plaatsen die al bekend zijn. Zo worden ook telefoontjes nagetrokken door de politie: ze kijken hoelang het duurt voor het signaal de drie dichtstbijzijnde zendmasten bereikt en op basis daarvan kunnen ze precies zien waar de beller zich bevindt. Als je dat idee betrekt op tijd, kan het heden niet worden gevonden – of opgeslagen – puur op basis van het hier en nu, daar heb je het verleden en de toekomst bij nodig. Het verleden in de vorm van de herinnering en de toekomst in de vorm van verwachting.

Ik vraag me af of die drie assen van de tijd ook van invloed zijn op herinneringen zelf: herinneringen hebben alleen betekenis, zijn alleen interpretabel, kunnen alleen worden gevonden, bij gratie van het verleden dat eraan voorafging en de toekomst die er nog op moet volgen. Ben ik misschien mijn assen van de tijd kwijtgeraakt? Kan ik me daarom niets herinneren? Als dat zo is, zou ik me niet in het heden bevinden, maar ergens vastzitten tussen verleden, heden en toekomst in. Een plek buiten de ruimtetijd, een plek waar geen herinneringen zijn.

Hoe ben ik daar terechtgekomen, op die plek buiten de tijd? Ik wil niet stilstaan in een vacuüm, ik wil weer langs de assen van de tijd bewegen: terug naar het hier en nu, nieuwe herinneringen leren vormen, toekomstherinneringen maken – in de vorm van mijn gesamtarchief –, terwijl ik het verleden in het dichtgegipste boek van het verleden laat. Is het mogelijk om mijn assen van de tijd terug te krijgen? En wil ik dat eigenlijk wel echt?

5

De afgelopen jaren heb ik van schrijven een nieuwe manier van herinneren gemaakt: fictieve reconstructies gebouwd van wat misschien is gebeurd, wat gebeurd had kunnen zijn, hoe ik me voorstel dat het was gebeurd, áls het was gebeurd. En misschien is het ook wel gebeurd, maar dat weet ik dus niet meer. Als iemand anders dat zou zeggen, zou ik denken: vluchtgedrag.

Misschien is mijn non-herinneren wel een vrijwaring van de verantwoordelijkheid van mijn eigen leven, van mijn daden en acties. Als ik bloedeerlijk naar mezelf kijk, heb ik dan zelf geen hand in het falen van mijn geheugen? Als ik blijf prikken in de schellen voor mijn ogen die feit van fictie scheiden, vermoed ik dat ik inderdaad zelf onbewust mijn geheugen heb gesaboteerd. Maar dat durf ik nog steeds niet helemaal toe te geven. Ik durf niet te blijven prikken, omdat ik mijn herinneringen helemaal niet terug wil. Ze zitten weggestopt met een reden.

Na een fijne jeugd in een veilige bubbel heeft het proces van opgroeien, de metamorfose van de adolescentie, het veranderende lichaam, de wereld die me ineens anders zag, me diep in een depressie geworpen. Het donkere heden heeft geen betekenis meer als ik het gelukkige verleden zou vergeten, moet ik onbewust hebben gedacht; zonder de assen van de tijd kon ik het nu niet meer interpreteren, niet meer vinden. Ik heb jarenlang de discrepantie tussen toen en nu ontkend: als alleen het nu nog bestaat, dan bestaat die depressie misschien zelfs helemaal niet eens. Als ik nooit een ander lichaam had gekend, kan dit huidige lichaam me niet zoveel schade toebrengen. Zonder de herinnering aan een veilige bubbel zou de wereld niet zo meedogenloos op me overkomen. Maar daarvoor moest ik wel alle alternatieven opgeven, mijn assen van de tijd, en dus ook mijn verwachting voor de toekomst. 

Mijn geheugen is niet disfunctioneel, het is een zelfbeschermingsmechanisme. En zo kom ik weer uit bij de maakbaarheid van het geheugen, van de herinnering, waarover ook Esther Jansma het had. Herinneren is het je toe-eigenen van een persoonlijk verleden. Dat verleden mag ook fictief zijn. Misschien zijn herinneringen geen dingen die gedacht, maar die gelezen moeten worden. Ik wil me niet langer laten leiden door mijn onvermogen; wat ik me niet herinner, verzin ik. Ik verzin verhalen die de gaten opvullen die mijn late jeugd in me heeft geslagen. Mijn gips hoef ik niet in het verleden te zoeken, daar zit enkel de herinnering weggestopt achter slot en grendel; mijn gips zit ergens in het heden. Ergens op een punt van mijn assen van de tijd. Ik hoef de locatie alleen nog maar te trianguleren en te vinden.

Bronnen

  1. Enwezor, O., Wolfs, R., Bippus, E., Ebers, T., Felix, Z. et al. (2015). Hanne Darboven – ‘Enlightenment – Time Histories A Retrospective’. München: Prestel Verlag i.s.m. Bonn: Bundeskunsthalle.
  2. Le Pense Bête Marcel Broodthaers. S.M.A.K. Geraadpleegd op 25 mei 2024, van  https://smak.be/en/artworks/le-pense-bete-3492.
  3. Lindner, E. (2009). ‘‘Ik ben een poppenspeler.’ In gesprek met Esther Jansma (EL)’ in: H. van der Waal & E. Lindner, De kunst van het dichten (pp. 33-64). Amsterdam: Querido.
  4. Rowling, J.K. (2000). Harry Potter en de vuurbeker. Amsterdam: De Harmonie.

Schoofs, M. (2014). Hanne Darboven. Flash Art. Geraadpleegd op 26 mei 2024, van  https://flash—art.com/article/hanne-darboven.