Advertentie
DNBG_Lefort

Het Net van Hephaistos

‘Ik stel me voor hoe de blinde veteraan die aan de hand van d’Herbemont bijna de dood vond voor het eerst een witte stok in zijn hand geduwd krijgt. Wat voelde hij die dag uit zijn handen glippen?’ In Jos Verbrugges winnend Joost Zwagerman Essayprijs 2024-essay omlijnen de uitvinder van de blindenstok, Hephaistos, Luke Skywalker en anderen de grenzen van zichtbaarheid en onzichtbaarheid in onze maatschappij.

1.

Aan de Boulevard des Courcelles in het centrum van Parijs, vlak bij de Arc de Triomphe, voelt een blinde man op een zomermiddag in 1930 een kleine vrouwenhand in de zijne glijden. Een frêle stem vraagt of ze hem naar de overkant van de straat mag begeleiden. Het is het minste wat ze kan doen voor een man die strijdend voor het vaderland zijn zicht verloor, verzekert ze hem. Enkele ogenblikken later laten ze beiden bijna het leven als een aansnellende automobilist nog maar net op tijd uit kan wijken om een botsing te voorkomen. Diezelfde avond nog schrijft de kleine goedbedoelende hand een brief aan het dagblad L’Echo de Paris die later misschien wel de meest invloedrijke lezersbrief allertijden zal blijken te zijn.

2.

Het is een herfstige dag in 2017 als op het nagenoeg verlaten stationsplein in Hilversum een man schichtig om zich heen kijkt. Hij heeft de trein gepakt om ver van bekende ogen eindelijk voor het eerst de sprong te wagen. In zijn jaszak glijden zijn vingers over iets dat aanvoelt als een wat lang uitgevallen sigarenkoker.

Hij wil huilen. Hij wil overgeven. Maar in plaats daarvan haalt hij een paar keer diep adem. Hij vloekt zachtjes. Hij spreekt zichzelf moed in, net zo lang tot hij uiteindelijk de sigarenkoker uit zijn jaszak durft te halen.

3.

Wanneer Benedict Cumberbatch de kamer binnenkomt pauzeer ik het beeld en kruip ik dichter naar de televisie. In de serie Sherlock speelt Cumberbatch de meest recente reïncarnatie van de beroemde detective Sherlock Holmes, die zojuist een kamer is binnengegaan waar een blonde vrouw schrok van zijn plotse binnenvallen. Onzeker brengt ze haar hand naar haar hals. 

In de serie is Sherlock een soort van superheld die in één oogopslag een scène tot in detail in zich op kan nemen. Hij ziet het gebrek aan slijtage in haar oorbellen, de minieme verschillen in glans van de ring om haar vinger, de slijtplek op de linkerschouder van haar jas, de schoudertas op het bureau die deze plek veroorzaakt heeft. Binnen enkele seconden kent hij de vrouw voor zich beter dan zij zichzelf kent. Hij kent haar drijfveren, haar angsten en door de verbazing in haar ogen op het moment dat ze per ongeluk haar oorbellen aanraakt toen ze haar hand naar haar hals bracht weet hij dat haar partner haar bedriegt. 

Ze zijn nog nieuw maar geen geschenk van een liefdevolle partner, getuige de slijtplek op haar jas, het toonbeeld van een vrouw die zich te veel op haar carrière richt en haar huwelijkse plichten verzaakt. Dat ze niets weet van zijn bedrog blijkt uit het feit dat ze de oorbellen draagt en de glans van haar trouwring, die verraadt dat deze onlangs nog is schoongemaakt, vermoedelijk kort nadat ze de oorbellen van haar schuldbewuste partner kreeg.

Een en ander wordt aan de kijker duidelijk gemaakt door middel van beschrijvingen in witte letters die bij al de door hem waargenomen details verschijnen. Met het beeld op pauze en met mijn neus bijna op het scherm lees ik langzaam de teksten die zijn verschenen en denk: ik wou dat ik dat kon.

4.

Ons verhaal bestaat uit losse fragmenten, bij elkaar gehouden door een onzichtbare wetten van oorzaak en gevolg, actie en reactie. In De bruiloft van Cadmus en Harmonia vertelt Roberto Calasso hoe de oude Grieken deze samenhang der dingen voor zichzelf verklaarden.

De god Hephaistos werd na zijn geboorte door zijn moeder van de Olympus gegooid omdat hij misvormd was, maar mocht later terugkeren, waarna hij zich terugtrekt in de spelonken van de berg en zich toelegt op smeedwerk. Bij wijze van cadeau krijgt hij Aphrodite, de godin van de liefde, als vrouw toegewezen maar het zal geen gelukkig huwelijk blijken te zijn. Hij weet dat ze hem bedriegt met de god van de oorlog Ares, maar bewijzen kan hij het niet.

En dus smeedt hij een onzichtbaar en onbreekbaar net om zo zijn vrouw en de oorlogsgod te betrappen op hun overspel. Wanneer ze weer eens verstrengeld in elkaar de liefde bedrijven sluit zijn net zich plots om hen heen, hen bevriezend in de daad, waarna hij de andere Olympiërs uitnodigt om met zijn allen eens rustig hun bedrog te aanschouwen, waarna de twee door hem weer worden bevrijd.

Het net blijft daarna vergeten liggen ergens in een hoek van zijn smidse tot de mens in zijn hoogmoed probeert om de Griekse goden van hun troon te stoten. We hebben dan nog vier armen, vier benen en twee hoofden en zijn een stuk sterker nu maar delven uiteindelijk toch het onderspit. 

Na die hevige strijd hakken de goden ons doormidden in mannen en vrouwen en om er helemaal zeker van te zijn dat we hen niet nog eens hetzelfde kunstje flikken sluiten de goden ons voor de zekerheid op in dat net dat Hephaistos nog ergens had slingeren.

En in dat net bevinden we ons tot op de dag van vandaag nog altijd, krioelend als haringen. Vastgesnoerd in onbreekbare wetmatigheden liggen we, voorgoed afgesneden van de onzichtbare godenwereld, ergens in een hoekje van Hephaistos’ smederij, waar hij ons met een half oog in de gaten kan houden.

5.

Toen de welgestelde telg uit een lange lijn van militaire aristocratie Guilly d’Herbemont haar brief postte – ik stel me een hand gehuld in een witsatijnen handschoen voor en een envelop met lakzegel – zal ze misschien een blik hebben geworpen op de Eiffeltoren. In grote lichtgevende letters staat over de volle lengte van de spits de naam Citroën gepeld. Het gaat goed met Frankrijk. De oorlog is gewonnen, de gevolgen van de Amerikaans beurskrach laten zich nog niet voelen en steeds meer Parijzenaren kunnen het zich veroorloven om een door zijn fabriek aan de Seine gefabriceerde auto aan te schaffen. Ongehinderd door stoplichten, verkeersreglementen of mededogen voor de duizenden oorlogsveteranen die hun zicht verloren als gevolg van de Duitse gifgasaanvallen scheuren ze in steeds grotere getalen door Parijs ‘zo het hen uitkomt’. Dit kan zo niet langer.

In haar brief doet ze een eenvoudig voorstel: geef de blinden en slechtzienden net als de Franse politieagenten een witte baton. Op die manier blijft het voor de automobilisten duidelijk: een witte stok betekent stoppen, en kunnen de slechtziende en blinde oorlogsveteranen zich weer zonder gevaar voor eigen leven zelfstandig door de straten van Parijs bewegen. 

Daar ligt hij dan, in de palm van de hand van de man op het stationsplein in Hilversum, een witte stok. Netjes ingeschoven, klaar voor gebruik, met een bandje voor om de pols. Niet de lange taststok die in de jaren zestig door de Amerikaanse legerarts Hoover werd ontwikkeld, maar gewoon een korte uitschuifbare lichtgewichtversie van de Franse politieknuppel. 

Met een klein rukje schuift hij uit als een telescoop, en in, waardoor de man later wel eens ter vermaak van nieuwsgierige kinderen als een onvermoede degenslikker het hele geval in zijn keel kan laten ‘verdwijnen’.

Op internetfora voor lotgenoten luidt het antwoord op de vraag hoe hij de horde van het lopen met een witte stok kan nemen steevast hetzelfde:

‘Niet te veel over nadenken, gewoon gaan.’

Alsof het een bungeejump betreft.

Hij schuift de stok uit, en zet dan, ten slotte, uiteindelijk, na nog een paar keer diep ademhalen, toch echt, daadwerkelijk, zijn allereerste stap met een stok in de hand. 

Angsten die ik al jaren onbewust blijk te hebben meegetorst glijden van mijn schouders. De angst om een onopgemerkt kind omver te lopen. De angst om met mijn maat 45 een klein modieus hondje te vermorzelen. De angst om in de baan van een geruisloze fietser te stappen. Als ik later bij de kassa van mijn eigen Albert Heijn per ongeluk mijn sleutels op de grond laat vallen is er geen uitleg, nee zelfs geen vraag meer nodig. 

‘Wacht maar, ik pak ze wel even.’

De stok blijkt een toverstaf te zijn die de barmhartigheid oproept en die in drukke straten de mensenmassa voor me uiteen doet wijken als de Rode Zee. Was ik hier maar jaren eerder mee begonnen, denk ik. Waarom was er in mijn jeugd geen blinde superheld met stok die mij de moed gaf om deze stap al veel eerder te zetten?

6.

Het is 1996. Met mijn kin op een beugel leunend staar ik in een witte leegte. In mijn hand heb ik een joystick vast met daarbovenop een rode knop. Elke keer wanneer ik een rood lampje zie verschijnen druk ik zo snel als ik kan de knop in. Ik ben een straaljagerpiloot die diep in vijandelijk gebied, verborgen in de wolken, speurt naar rood oplichtende verbrandingsmotoren van kansloze ‘incoming bogeys’. Bij honderden sneuvelen ze dankzij mijn razendsnel afgevuurde ‘sidewinder missiles. Ook die middag voltooi ik mijn missie vanzelfsprekend ongeschonden, knappe jongen die deze ace neerhaalt.

Na afloop bestuderen de zachtmoedige dokter Kok en ik twee uitdraaien van mijn gezichtsveldonderzoeken. Met een pen wijst hij in de schematische overzichten aan hoeveel graden zicht ik in de afgelopen twee jaar ben verloren. Hij geeft me even de tijd om de schematische realiteit van zwarte en grijskleurige vlakjes tussen gradenbogen op me in te laten werken.

Missile jam’ flikkert het rood op mijn dashboard.

Dokter Kok zegt dat het moeilijk is om goede prognoses te geven. 

‘Maar,’ zegt hij, terwijl hij mijn blik volgt en de uitdraaien nog eens in zich opneemt, ‘ik denk wel dat je er serieus rekening mee moet houden dat je rond je twintigste blind kan zijn.’

Een paar maanden later zit ik weer stilletjes in een vliegtuigstoel als mijn juf Grieks in de lege stoel naast me komt zitten. Een paar rijen voor ons hangen klasgenoten druk pratend over leuningen, opgewonden over de bij voorbaat epische Turkijereis die zojuist is begonnen. 

We zitten een tijdje in stilte naast elkaar. Dan legt ze haar hand op m’n bovenbeen. 

‘Ik wil met jullie een stuk van Oedipus gaan instuderen,’ zegt ze, ‘zodat we het kunnen opvoeren waar het thuishoort, in een echt amfitheater.’

Afwezig begint ze met haar vingertoppen kleine rondjes te draaien over de stof van mijn broek. Ze ligt wel eens op haar tafel vooraan de klas, mijn juf Grieks, waar wij, jongens van de achterste rij, nauwlettend de sleef van haar bloes in de gaten houden. Door het dansen van haar hand wanneer ze vertelt over de een of andere mythe of sage wil deze nog weleens zo ver wijken dat we een glimp kunnen opvangen van hetgeen dat in haar coulissen verborgen ligt. Diezelfde dansende hand glijdt nu zachtjes in de mijne.

‘En ik wilde vragen of jij de blinde ziener Tiresias wil spelen.’

Ik knik instemmend. Ze knijpt zachtjes in mijn hand maar laat niet los. In plaats daarvan luisteren we naar het sonoor ruisen van het vliegtuig tot ze met haar hoofd tegen mijn schouder geleund in slaap valt. Even later glijdt haar hoofd met de warrige lokken van mijn schouder op mijn borst als ze al slapend zich nog wat dichter tegen me aandrukt.

Wanneer klasgenoten lucht krijgen van de bevoorrechte positie waarin ik mij bevind, negeer ik hun jaloerse blikken en gefluisterde schamperende opmerkingen met de verheven distantie van de jonge blinde ziener.

7.

Met de voorspellende gaven van dokter Kok bleek het wel mee te vallen maar nu, bijna een kwart eeuw na de verwachte aankomsttijd, lijkt de laatste fase dan toch eindelijk te zijn gearriveerd. Door het langzaam uit elkaar vallen van mijn netvlies begint de wereld om me heen steeds meer te schemeren en terwijl letters en gezichten vervormen, verschijnen en verdwijnen geelwitte bogen licht als een flakkerende voorbode van de aanstaande duisternis.

Bang ben ik niet meer. Niets meer kunnen zien went wel. Hetgeen waar ik de laatste jaren meer voor vreesde dan de blindheid was de eenzaamheid. Het idee om gevangen in mezelf van de wereld weg te drijven. Totdat een revalidatietherapeut me erop wees dat ik bang was iets te worden wat ik in zekere zin allang was. 

Eenzaam.

Omdat de meeste mensen toch nooit echt zullen kunnen begrijpen hoe het is om langzaam blind te worden en om met dat vooruitzicht door het leven te moeten gaan.

En toch sta ik nog elke dag twijfelend bij de deur. Zal ik toch maar weer eens zonder stok de straat op gaan? Gewoon als mezelf en niet als blinde ziener of als tovenaar?

Waarom is moeilijk te zeggen. Er is geen makkelijk toegankelijk collectief bewustzijn waarin alle lessen van de blind wordende mens zijn verzameld, geen vriend die me kan uitleggen waar mijn ‘stokblock’ vandaan komt waarmee hij alles in één klap in een begrijpelijk kader plaatst. De weg naar de duisternis loop ik al een leven lang min of meer alleen, telkens als een Sherlock speurend naar aanwijzingen die mijn leven begrijpelijk moeten maken.

8.

Wat zou er zijn gebeurd als Guilly d’Herbemont die zomerdag in Parijs roemloos was overleden? Geknakt door een wagenwiel, gewoon één van de vele slachtoffers van de vroege wetteloze dagen van de automobiel? Wat als het universum zich die dag op een boulevard in Parijs in tweeën had gescheurd en ik aan de kant van de ongeschreven brief was beland?

Ik stel me voor hoe de blinde veteraan die aan de hand van d’Herbemont bijna de dood vond voor het eerst een witte stok in zijn hand geduwd krijgt. Wat voelde hij die dag uit zijn handen glippen? De uitbundige snelle wereld die voor hem voorgoed verdween achter een rood-witte slagboom? In satijn gehulde vrouwenhanden die hem uitnodigen te volgen? De Franse idealen van gelijkheid en broederschap die hij ooit met gevaar voor eigen leven heeft verdedigd en die nu als zandkorrels tussen zijn vingers doorglijden tot zijn gebalde vuist alleen nog een dood stuk witgeschilderd hout omklemt? 

De veteraan zucht moegestreden. Dit is dus hoe vrijheid voelt, denkt hij, waarna hij met zijn scepter in de hand de deur uitgaat, weer een stapje verder afgezonderd van de maatschappij. Door zijn hoofd speelt de vraag wat het heil is van die eenzaamheid.

9.

De oude ziener neemt de jongeman die voor hem staat in zich op. Hij weet dat de jongen voorbestemd is om zijn vader te doden en dat deze ontmoeting betekent dat zijn taak in deze wereld bijna is voltooid. Onhandig zwaait de jongen met een lichtgevende stok in een poging de laserschoten van een zwevende drone te pareren. Hij faalt jammerlijk.

‘Wacht,’ zegt hij, ‘probeer dit eens.’

Hij zet de jonge Luke Skywalker een geblindeerde helm van een straaljagerpiloot op. Luke protesteert.

‘Ik zie niets.’

Sussend legt hij de blinde jongen uit dat hij het zichtbare los moet laten. Dat hij moet leren te vertrouwen op de onzichtbare kracht die alles in het universum verbindt.

‘Laten we het nog een keer proberen.’

Onwennig zwaait de blinde Skywalker met zijn lightsaber. De drone vuurt, de laser ketst af op de witte stok in zijn handen.

Sherlock, Obi Wan Kenobi, de oude blinde veteraan, de man op het verlaten stationsplein… Ze zijn allemaal aan de zijkant van het bestaan beland, gevangen in een fuik waaruit geen ontsnapping meer mogelijk is. Wat hen rest is enkel nog hetgeen dat in de coulissen verscholen ligt, terwijl ze zoeken naar een antwoord op de vraag welk heil er te vinden is in die eenzaamheid?

Ook Sherlock Holmes kan moeiteloos duiden wat is geweest en wat nog zal komen. De mensen en de wereld om hem heen bevroren in een beklemmende en vermoeiende voorspelbaarheid. Het is pas wanneer de onvoorspelbaarheid dan toch toeslaat in de vorm van een moord of vermissing waarvan de oplossing zelfs hem ontgaat dat hij tot leven komt. De verveelde distantie verdwijnt en als een enthousiaste twaalfjarige gaat hij op zoek naar meer informatie over tijd, plaats en handeling. Hij stelt vragen en doet experimenten net zolang tot hij voelt dat hij genoeg kennis heeft vergaard om het mysterie te verklaren. 

Ver weg van de wereld sluit hij zich op in zijn kamer alwaar hij zijn viool onder zijn kin klemt. Eindelijk weer alleen, sluit hij zijn ogen en begint in diepe meditatie te spelen, uren, soms dagen, achter elkaar, terwijl zijn vingers de snaren op zijn viool blijven volgen tot de wereld weer bevriest in een eenduidig web van oorzakelijke verbanden. Zelf staat hij ook stil, met gesloten ogen en zijn strijkstok losjes in de hand. Tot hij zich herinnert dat alles alleen weer zal bewegen als hij beweegt, en hij met wapperende panden de kamer uit snelt.

Sherlock, Obi Wan Kenobi, de oude blinde veteraan, de man op het verlaten stationsplein… Ze zijn allemaal aan de zijkant van het bestaan beland, gevangen in een fuik waaruit geen ontsnapping meer mogelijk is. Wat hen rest is enkel nog hetgeen dat in de coulissen verscholen ligt, terwijl ze zoeken naar een antwoord op de vraag welk heil er te vinden is in die eenzaamheid?

Wanneer ik, nu het einde nadert, tast naar draden die de flarden van mijn verhaal met elkaar verbinden, dan kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat dát eigenlijk de les is die de oude Griekse mythe over Hephaistos’ net ons zou moet leren. Die mythe gaat helemaal niet over waarom de wereld bijeen wordt gehouden in ijzeren wetmatigheden. De oude Grieken deden daar helemaal niet aan, ze hadden goden, dat was genoeg. De mythe gaat over Hephaistos zelf, de misvormde, verstoten en van liefde verstoken god. De eenzame gehandicapte die ver weg van het hoofdpodium in eenzaamheid zijn dagen slijt, weggestopt in een smederij. Wat hij daar doet? Hij smeedt een net waarmee hij het onzichtbare toonbaar maakt voor zijn medegoden.

Dat klinkt heel misschien nobel en dienstbaar, maar zo werken Griekse mythes meestal niet. Die zijn er niet op uit om ons een les te leren, ze willen ons enkel de wereld tonen zoals hij is. En daarbij blinken de Olympiërs over het algemeen niet vaak uit in onzelfzuchtigheid. Evenzo zal het ook de gehandicapte Hephaistos, weggemoffeld in de krochten van de Olympus, helemaal niet zo slecht uitkomen wanneer hij het onzichtbare zichtbaar maakt.

Ik kan het hem nauwelijks kwalijk nemen. Zelfs deze aanstaande ziener zag de eenzame mankepoot bijna over het hoofd. Nota bene in zijn eigen mythe.