Oorlog, verrijking, vrijspraak?
De Duitse fysicus en Nobelprijswinnaar Werner Heisenberg en Nederlands beroemdste en beruchtste kerngeleerde Jaap Kistemaker werden ervan verdacht aan Hitlers atoombom te hebben gewerkt. Hun Nederlandse collega Sam Goudsmit werd door de Amerikanen op onderzoek uitgestuurd. Hij constateerde al voor het einde van de oorlog dat er van een Duitse atoombom geen sprake was. Toch bleven de beschuldigingen Heisenberg en Kistemaker hun hele leven achtervolgen. Ook in twee recente biografieën komen de affaires Heisenberg en Kistemaker weer aan de orde, maar wordt hun nu ook recht gedaan?
Besproken boeken
-
Thomas Powers Heisenberg's War: The Secret History of the German Bomb (Alfred A. Knopf 1993), 640 blz.
-
Abel Streefland Jaap Kistemaker en uraniumverrijking in Nederland 1945-1962 (Prometheus 2017), 360 blz.
-
Anna Maria Hirsch-Heisenberg & Irene Heisenberg (eds.) My Dear Li: Correspondence, 1937-1946 (vert. Irene Heisenberg) (Yale University Press 2016), 328 blz.
Sam Goudsmit en Werner Heisenberg waren voor de oorlog goede vrienden. Als Goudsmit in 1925 samen met George Uhlenbeck zijn grote ontdekking publiceert, de spin van het elektron, krijgt hij binnen drie dagen een brief van Heisenberg uit Berlijn. Heisenberg, net als Goudsmit nog geen dertig jaar oud en toch al onbetwist grondlegger van de kwantummechanica, wordt een jaar later door Goudsmit rondgeleid in Leiden en Den Haag. Ze aten zelfs samen bij Goudsmits ouders thuis. Na de dubbelpromotie van Goudsmit en Uhlenbeck in 1927 liggen de banen in Europa niet voor het oprapen. Beiden vertrekken, op instigatie van hun promotor Paul Ehrenfest, naar Ann Arbor in Amerika. Ook daar verblijft Heisenberg een aantal keren bij Goudsmit thuis. In 1939 voor het laatst.
‘Het is de werkvriendschap van Goudsmit en Heisenberg die in de oorlogsjaren zwaar op de proef gesteld zal worden’, schrijft Martijn van Calmthout in zijn boek over Goudsmit. ‘Niet alleen is Heisenberg vastbesloten dat hij de Duitse wetenschap zo ongeschonden mogelijk door de oorlog moet loodsen. Ook blijkt hij betrokken bij het nucleaire onderzoeksprogramma van de nazi’s dat Sam Goudsmit in 1944-1945 in het voetspoor van de geallieerden zal oprollen. Ze zullen elkaar uiteindelijk in augustus 1945 in Heidelberg weer treffen. Sam als overwinnaar, Heisenberg als voorman van de verslagen Duitse natuurkunde.’
Heisenbergs falen
Net als de meeste naar Amerika gevluchte Joden was Goudsmit geschokt over de manier waarop zijn oude vaderland in 1940 onder de voet werd gelopen. Hij werkte aan het begin van de oorlog aan radar op het RadLab van MIT. Toen de Duitse opmars in Europa werd gestuit, schreef Goudsmit een brief aan zijn directeur. ‘Het zou voor ons voordeel hebben om zo snel mogelijk informatie te verzamelen over het werk van wetenschappers daar. Welnu, ik heb zeer nauwe persoonlijke contacten met de meeste fysici in Italië, Frankrijk, België, Holland en zelfs Duitsland. Ik schat zelfs dat er heel wat Duitse natuurkundigen zijn die nog steeds menen dat ik hun vriend ben. Hoe dan ook, ik heb het gevoel dat mijn nauwe relaties van nut zouden kunnen zijn voor het verkrijgen van informatie die een commissie van onbekenden niet zo gemakkelijk verkrijgt.’ Korte tijd later werd Goudsmit benoemd tot hoofd van een geheime wetenschappelijke missie in Europa.
Het doel van die missie was vast te stellen hoever de nazi’s waren met hun atoomprogramma. Dát zij zo’n programma hadden stond voor de geallieerden vast: kernsplijting was in 1939 ontdekt door de Duitsers Otto Hahn, Fritz Strassmann en Lise Meitner. De Amerikanen en Britten waren bang dat Hitler, die de oorlog dreigde te verliezen, te elfder ure alsnog een atoombom zou kunnen gebruiken.
Na D-Day maakten Goudsmit en zijn team in het kielzog van de geallieerden jacht op Hitlers vermeende atoombom. En met succes, schrijft Van Calmthout: ‘al in november 1944 rapporteerde Goudsmit aan Washington dat de Duitsers ongeveer zover met hun atoomonderzoek waren als de Amerikanen in 1940.’
De voorman van het Duitse team was Werner Heisenberg. De vraag die hem en zijn team bezighield, was hoeveel uranium er nodig was om de voor een bom benodigde kritische massa te creëren. In het begin van de oorlog schatten fysici in beide kampen dat hiervoor enige tonnen nodig zouden zijn. Dat maakte het vervaardigen van een atoombom technologisch en militair volstrekt onrealistisch.
Maar toen twee naar Engeland gevluchte Duitse fysici, Otto Frisch en Rudolph Peierls, de kritische massa berekenden voor een bom van puur radioactief uranium-235, bleek dat daarvoor enkele tientallen kilogrammen uranium al genoeg zouden zijn. Dat maakte het vervaardigen van een bom in oorlogstijd plotseling een stuk realistischer. De groep fysici in Engeland concludeerde daarop dat Heisenbergs team dit vermoedelijk ook zou weten en inmiddels wel degelijk over zo’n bom zou kunnen beschikken.
Op 3 mei 1945 werden Heisenberg en zijn team tijdens een geheime geallieerde missie in nazi-Duitsland gearresteerd. Uit hun verhoren – eerst in Heidelberg en later in het Engelse Farm Hall – en uit documenten die hij vond, concludeerde Goudsmit dat Heisenberg en zijn Uranverein hadden gefaald.
Goudsmit en zijn team zouden later in een veld bij Haigerloch in Zuid-Duitsland een verborgen voorraad uranium vinden en, in een grot, een ‘uraniummachine’. De Duitse fysici bleken zich volledig te hebben geconcentreerd op natuurlijk uranium. Op dat onverrijkte uranium kan een uraniumreactor wel draaien, maar een bom valt er niet mee te maken.
Onkunde of onwil?
‘Goudsmit en Heisenberg zullen in de jaren na de oorlog geregeld met elkaar in discussie gaan over de vraag waarom de Duitse fysici nauwelijks iets hebben bereikt op nucleair gebied’, zo schrijft Van Calmthout. ‘Volgens Goudsmit was dat voortgekomen uit onkunde en het gegeven dat een totalitair systeem de vrije wetenschap geen ruimte geeft. Volgens Heisenberg was het een bewuste strategie geweest van hemzelf en andere Duitse natuurkundigen om zo min mogelijk in de richting van een eventuele atoombom te bewegen. De twee mannen zullen er nooit uitkomen.’
Heisenberg beweerde actief te hebben geprobeerd het naziregime op een dwaalspoor te zetten. Hij kon zijn superieuren immers geen ‘nee’ verkopen zonder zelf het onderspit te delven, en daarmee zou het dwarsbomen van een nazi-bom niet gediend zijn geweest. Dat er voor een atoombom tonnen uranium nodig waren zou dus een list van Heisenberg zijn geweest. Maar sprak hij hier de waarheid?
Goudsmit vs. Heisenberg
In 1993 steunde Thomas Powers Heisenbergs kant van het verhaal met een dik boek; Heisenberg’s War, waarin hij tot de conclusie komt dat ‘Heisenberg did not simply withhold himself, stand aside, let the project die. He killed it.’ Toch wist Powers met al zijn bewijsstukken weinig historici te overtuigen. Een goede samenvatting van de argumenten van alle belanghebbenden is te vinden in Michael Frayns postscript bij de uitgave van zijn toneeltekst Copenhagen (1998).
Vorig jaar verscheen de Engelse vertaling van Mein Liebe Li, de briefwisseling tussen Werner en zijn vrouw Elisabeth. Powers gebruikte het verschijnen van deze vertaling om in The New York Review of Books van 22 december 2016 nog eens twee documenten onder de aandacht te brengen die zouden ‘bewijzen’ dat Heisenberg om morele redenen geweigerd had aan de bom te werken.
Mein Liebe Li geeft echter een onthutsend beeld van Heisenbergs karakter. Hij komt over als autoritair, buitengewoon arrogant en nationalistisch. Om het lot van de Joden bekommert hij zich nimmer – over de Judenfrage geen woord in de brieven, zelfs niet als het zijn eigen collegae betreft. De Kristallnacht van 8-9 november 1938 is voor hem geen reden tot ongerustheid. Als Heisenberg tegen het eind van de oorlog op het station in de buurt van zijn woning een trein met gevangenen uit Dachau ziet staan, gaat hij doodgemoedereerd achter dat station in de zon liggen. De volgende dag constateert hij alleen dat de trein er niet meer staat.
Powers stelt dat Heisenberg zich na de oorlog in een moeilijk parket bevond. Aan de ene kant wilde hij niet overkomen als iemand die Hitlers atoombom had willen maken. Hij wilde echter ook niet bekendstaan als falend fysicus. Hij zou wel degelijk geweten hebben hoe weinig kritische massa er nodig was voor een bom, maar zou dat voor zich gehouden hebben.
Goudsmit heeft deze uitleg nooit willen noch kunnen accepteren. Emotioneel was dat voor hem bijna onmogelijk. Zijn zoektocht door Europa bracht hem ook naar zijn ouderlijk huis in Den Haag – het was verlaten en ontmanteld. Zijn Joodse ouders hadden de oorlog niet overleefd. Ook Van Calmthout vindt Heisenbergs uitleg ongeloofwaardig: ‘In elk geval wekken de stapels documenten die [Goudsmit] in Duitsland heeft verzameld niet bepaald het beeld van een terughoudende fysische gemeenschap.’ En op de Engelse transcriptie van de verhoren in Farm Hall, als hem het verschrikkelijke nieuws bereikt van de bommen op Hiroshima en Nagasaki, zegt Heisenberg onderkoeld: ‘quite honestly I have never worked it out as I never believed one could get pure 235.’ We lijken aan Hitlers bom te zijn ontsnapt omdat Heisenberg zijn huiswerk niet had gedaan, niet omdat hij terughoudendheid betrachtte.
In de jaren daarna, schrijft Martijn van Calmthout, blijft het falen van het Duitse atoomproject de twee fysici haast obsessief bezig houden. Ze schrijven elkaar een stapel ijzige brieven met argumenten en verwijten, die uitmonden in een voorstel van Goudsmit om er helemaal over op te houden. Het is inmiddels hartje Koude Oorlog. Er zijn grotere zorgen dan wie precies wat zei tegen het einde van de oorlog. Kernwapens zijn er inmiddels, en het is volgens Goudsmit (in het Bulletin of the Atomic Scientist) zaak ze zo snel mogelijk uit handen van de militairen te halen en langs diplomatieke weg internationaal aan banden te leggen.
Kistemaker
‘… In een arm en verwoest land …’ Zo begon Jaap Kistemaker zijn ‘rode boekje’, zijn eigen versie van de geschiedenis van de ultracentrifuge in Nederland. Zo opent ook Abel Streefland zijn dissertatie Jaap Kistemaker en uraniumverrijking in Nederland 1945-1962. Met zijn bijzonder waardevolle onderzoek over het ontstaan van een nieuwe industrie geeft Streefland antwoord op drie vragen: Hoe paste dit nieuwe vakgebied in het wetenschappelijke landschap van de naoorlogse periode? In hoeverre ging het hier om een nieuwe en eigensoortige vorm van wetenschappelijk onderzoek? En tot slot, hoe verklaren we dat Nederland een belangrijke internationale speler kon worden op het gebied van uraniumverrijking? In alle drie aspecten speelde Jaap Kistemaker een cruciale rol.
De Nederlandse natuurkunde, voor de oorlog op wereldniveau, moest na de oorlog ook op nucleair gebied een flinke achterstand inhalen. Daarvoor werd in 1946 de stichting Fundamenteel Onderzoek der Materie (FOM) opgericht. Kistemaker werd de eerste medewerker met de opdracht uraniumverrijking. Abel Streefland oordeelt dat het aan het doorzettingsvermogen van Kistemaker te danken is dat het kostbare project keer op keer het voordeel van de twijfel kreeg en dat Nederland op het gebied van uraniumverrijking een grote speler is op het internationale toneel: de boerenzoon uit Kolhorn bouwt een isotopenseparator en heft daarmee het wereldwijde embargo op radioisotopen op. Vervolgens ontwikkelt hij de ultracentrifuge die leidt tot de uraniumverrijkingsindustrie Urenco in Almelo. In Leiden wordt hij benoemd tot Teylers hoogleraar, van bondspresident Walter Scheel ontvangt hij de Alfred Krupp von Bohlen und Halbach-Preis für Energieforschung, eredoctoraten in Lissabon, Luik en Lublin vallen hem ten deel. Daarnaast werd hij lid van de KNAW, de KHMW en het Tweede Teylers Genootschap.
Streeflands proefschrift vertelt niet alleen dat verhaal kundig, maar vertelt het bovendien met zoveel kleur dat het was of ik Jaap Kistemaker (bij wie ikzelf in 1964 als doctoraalstudent in dienst kwam en voor wie ik nog lang zou werken) weer voor mij zag. Hij was een innovatief fysicus die midden in de maatschappij stond, die zijn inzichten als leermeester graag deelde en die een vader was voor velen, of het nu ging om de wetenschappelijke groepsleiders of de werksters van het instituut.
Toch is er in Streeflands boek een aantal merkwaardige omissies die Kistemaker tekortdoen. Streefland verhaalt hoe tijdens de Koude Oorlog een Amerikaans verzoek om geheimhouding twee keer leidde tot maatschappelijke ophef over Kistemaker en zijn centrifugeproject. De CPN verweet hem dat hij met de Duitsers zou werken aan de ontwikkeling van een kernbom. De politieke ophef escaleerde toen De Waarheid begon te citeren uit Goudsmits rapport over zijn onderzoek naar Hitlers bom. Goudsmit was in Parijs de firma Cellastic op het spoor gekomen, die technische spionage deed voor de Duitsers, en was daar tijdens de oorlog vanuit Leiden korte tijd gestationeerd geweest. Deze berichten brachten Kistemaker in grote verlegenheid. Abel Streefland beschrijft wel alle ophef, maar in zijn dissertatie verzuimt hij helaas te vermelden hoe Kistemaker later van elke blaam gezuiverd werd.
Daarvoor moeten we zijn bij Martijn van Calmthout en het hoofdstuk De waarheid van Kistemaker. ‘Wat bijna niemand in die jaren weet, is dat Kistemaker kort na de oorlog op het matje is geroepen bij de Nederlandse Militaire Inlichtingendienst om zich te verantwoorden over zijn Parijse verblijf van drie maanden, vroeg in 1944. Bij die verhoren van Kistemaker is Sam Goudsmit ook een aantal keren aanwezig.’ Tijdens die verhoren doet Kistemaker het voorkomen alsof hij in feite contraspionage pleegde door terug in Leiden de ware bedoelingen van Cellastic te onthullen. Na de verhoren is de conclusie dat Kistemaker weliswaar voor de dubieuze organisatie heeft gewerkt, maar dat dat eerder uit naïeve avonturendrang was dan uit werkelijk verkeerde motieven. Er is zelfs enige lof voor de manier waarop hij midden in de oorlog in Parijs een partij helium voor zijn lab in Leiden wist los te praten.
Als Kistemaker vanwege al het tumult rond zijn oorlogsverleden in 1971 aan de rector van de Leidse universiteit vraagt om het rapport van de studentenzuiveringscommissie uit 1945, krijgt hij een door de commissieleden ondertekende ‘Verklaring’ toegestuurd. (Zie bijgaand document uit Goudsmits archief.)
Martijn van Calmthout sluit zijn hoofdstuk over Kistemaker af met de conclusie: ‘Hoe Goudsmit werkelijk over Kistemaker dacht, is misschien het best af te lezen aan een persoonlijke brief uit juni 1967 die enkele jaren geleden opdook in een Leids archief. Daarin schrijft Goudsmit: ‘The best defense, which [Kistemaker] never uses, is that during the period of the “verwoede zuiveraars” he himself was investigated and cleared.’
Wat Werner Heisenberg niet krijgt van Sam Goudsmit, krijgt Jaap Kistemaker wel: vrijspraak.