China: Westers plantje in Chinese bodem
Voor de Chinese schrijver Can Xue is de literatuur een performatieve kunst, en teksten moet je ondergaan. Typisch Chinees in haar werk is de ‘eenheid van hemel en aarde’, maar ze woelt ook iets los bij Westerse lezers. In de rubriek Aldaar laten literair vertalers zien hoe literatuur nieuwe, meer doorleefde perspectieven kan bieden op wat hier actualiteit heet.
Al een paar jaar nu staat ze bovenaan de goklijstjes voor de Nobelprijs voor literatuur, de eigenzinnige Chinese schrijver Can Xue (1953). Opvallend, want de droom- of soms eerder nachtmerrieachtige werelden die zij al veertig jaar lang onverdroten schept, worden door iedere nieuwe lezer als ronduit raadselachtig, zo niet ondoorgrondelijk ervaren. En toch dienen de nieuwe lezers zich telkens weer aan, ook wereldwijd, vooral in het doorgaans niet zo ‘vertalingsgerichte’ Amerika nota bene, waar Can Xue met een tiental boeken sterker vertegenwoordigd is dan elders; de International Booker Prize tipte haar ook al tweemaal. Wat verklaart dit fenomeen?
Can Xue’s werk is amper verhalend, maar vooral heel zintuiglijk, waarbij mens en natuur vaak ongehinderd in elkaar over lijken te lopen. Haar romans en verhalen bestaan uit heldere, directe zinnen zonder veel beeldspraak, alles lijkt gewoon wat het is – en toch kan binnen het bestek van enkele alinea’s de verwarring toeslaan. Dialogen ontsporen doordat de soms naïef aandoende personages er een geheel eigen, wonderlijke logica op na lijken te houden. Men praat vaak langs elkaar heen, niet zelden voelt een ik-persoon zich alleen en onzeker – en eigenlijk meer aangetrokken tot de planten- en dierenwereld. Niet dat de natuur per se mooier is, maar een soort oerkracht lijkt veel personages ermee te verbinden.
Neem het korte verhaal ‘De os’ (door Ann Boone vertaald in tijdschrift Het trage vuur), dat nog tot haar meer toegankelijke werk behoort maar wel heel illustratief is. In vier luttele pagina’s beschrijft Can Xue hier een ouder echtpaar in een lekkend houten huisje, ten prooi aan de elementen. Het barre weer sluit aan bij hun gemoedstoestand: de vrouw bekijkt haar uitvallende, grijze haar in de spiegel, de man klaagt over zijn rottende tanden. Maar af en toe vangt de vrouw een glimp op van een paarse os, een log beest met een ‘purperen glans’ dat buiten rondstruint. Het steekt zelfs een keer een paarse hoorn door een spleet in de muur, vlak boven het echtelijk bed; als de vrouw er een hand naar uitsteekt, voelt ze enkel het kale hoofd van haar man. Haar man, die haar negeert als ze hem fluisterend over het ‘purperen licht’ vertelt.
Het is verleidelijk om dit alles psychologisch te duiden – een verhaal over verlangen, een diep oergevoel? – maar Can Xue zelf doet daar geen enkele poging toe. Alles komt tot haar in een soort ‘automatisch schrijven’, zegt ze, en het enige wat ze daar verder over kwijt wil, is dat haar Chinese achtergrond erin samenkomt met haar grote liefde voor westerse literatuur. Typisch Chinees is voor haar het traditionele idee van de ‘eenheid van mens en hemel’, waarbij ‘hemel’ doorgaans staat voor de natuur – de mens is daar maar een onderdeel van en zeker niet ‘de kroon op de schepping’. Denk aan de klassieke Chinese schilderkunst, met haar overweldigende berglandschappen waarin vaak enkel een piepklein mensfiguurtje is opgenomen, als om te zeggen: de mens is hier niet de maat der dingen. Het typeert Can Xue’s werk wonderwel.
Maar, vervolgt ze, door die ‘eenheid van mens en hemel’ heeft de Chinese mens wel altijd een zwakker zelfbewustzijn gekend dan de westerse. En in haar ogen zou de moderne Chinese literatuur best wat meer ‘kritische reflectie op het ik’ mogen bieden. De westerse literatuur en filosofie die ze van jongs af aan las – ze heeft veel met Kafka, over wie ze een studie schreef – wil ze gebruiken om iets ‘los te wrikken’ in de Chinese ziel. ‘Een westers plantje dat groeit in de Chinese bodem van 5000 jaar geschiedenis’, noemt ze haar werk. Dat ze daarmee ook bij de westerse lezer iets weet los te woelen, wellicht in zijn onderbewuste, bewijst volgens haar alleen maar dat haar ‘intuïtieve’ manier van schrijven werkt. Haar teksten zijn er namelijk niet zozeer om begrepen te worden, vindt ze, maar om te worden ondergaan: het is voor haar performatieve kunst. En laat dat nu juist de meest gehoorde reactie zijn onder haar Amerikaanse bewonderaars, die zich na enige perplexiteit simpelweg over zeggen te geven aan het bevreemdende Can Xue-universum. Een universum waarin zij op hun beurt kunnen ervaren hoe het is om op te gaan in die allesomvattende natuur.