Advertentie
Banner-Huff-Gedichtenapotheek-1454×183

Academische vrijheid en verantwoordelijkheid

Waarom zijn we opeens verwikkeld in een felle strijd over academische vrijheid? Welnu, zegt Michael Ignatieff, kennis is macht, dus dat is helemaal niet zo gek in multipolaire en polariserende tijden. Maar hoe universiteiten er in dat krachtenveld voor kunnen zorgen dat ze overeind blijven én hun publieke functies kunnen blijven vervullen? Ignatieff: ‘Ik ben tot de conclusie gekomen dat de universiteit geen publieke standpunten moet innemen over kwesties van publieke controverse. We moeten alleen met één stem spreken als de academische vrijheid op het spel staat die alles wat we doen mogelijk maakt, hier én elders.’

Toen ik een jongeman was leek academische vrijheid, als ik er al over nadacht, niet meer dan een voorrecht van docenten met een vaste aanstelling. Recentelijk, in de afgelopen vijf jaar, is het een slagveld geworden – in de Verenigde Staten, in Groot-Brittannië, in Nederland – in de ideologische competitie binnen onze samenlevingen, maar ook in de ideologische competitie tussen samenlevingen, tussen autoritaire regimes en liberaal-democratische regimes. En ineens staat academische vrijheid centraal in onze poging om onszelf te definiëren en te verdedigen.

Vanwaar deze plotselinge aandacht? Hoe komt het dat drie Amerikaanse universiteitshoofden in 2024 hun baan verloren? Alle drie struikelden ze, een voor een, omdat ze de academische vrijheid niet hooghielden, omdat ze in conflict raakten met Republikeinse politici of Joodse of Palestijnse organisaties, of – erger – met hun eigen staf. Waarom gebruiken Republikeinse gouverneurs als De Santis van Florida hun gezag om aanstellingsregels te schrappen die de academische vrijheid borgden? Waarom ontslaan ze bestuursleden om ze vervolgens te vervangen door politieke benoemingen? En waarom worden Nederlandse universiteiten ineens beschuldigd van medeplichtigheid aan de Israëlische aanval op Gaza?

De directeur van het NIAS verklaart dat hij worstelt met de vraag of en wanneer zijn organisatie stelling moet nemen in dit soort kwesties en heeft zich inmiddels uitgesproken tegen de vernietiging van Palestijnse onderwijsinstellingen in Gaza. Het NIAS heeft het besluit genomen om betrekkingen met de Israëlische staat en door de Israëlische staat gefinancierde instellingen op te schorten. Mijn vraag is dan: zal het NIAS even open en gastvrij blijven voor Israëlische academici? Uit mijn ervaring blijkt dat Israëlische academische instellingen behoren tot de meest vrije en pluralistische ter wereld.

En dan is er ook nog die andere arena waar academische vrijheidskwesties aan de orde zijn: de strategische concurrentie tussen de wetenschappelijke krachtpatsers China en de VS. China heeft een aantal universiteiten van wereldklasse en onderhoudt al sinds zijn opkomst zeer nauwe wetenschappelijke banden met de VS. Op dit moment studeren er jaarlijks nog zo’n 200.000 Chinese studenten in de VS, maar nu brengt de geostrategische concurrentie tussen de twee samenlevingen deze academische samenwerking en dit wederzijdse leren in gevaar. Nationale veiligheidsoverwegingen zouden weleens een einde kunnen maken aan de academische uitwisseling tussen deze twee grote wetenschappelijke culturen en als academici moeten we doen wat we kunnen om te voorkomen dat we worden meegesleurd in een beschavingsconflict. Zo’n conflict kan alleen worden vermeden als we voortdurend met elkaar in contact staan, over de geostrategische scheidslijn.

***

Degenen die de politieke macht hebben in een samenleving, zowel een autoritaire als een democratische, hebben er belang bij om de instellingen die kennis creëren en beheren te controleren.

Een aantal andere redenen waarom academische vrijheid opeens zo’n diep politieke kwestie is, is evident maar toch het benoemen waard. Een daarvan is dat universiteiten machtige instellingen zijn. We leiden de volgende generatie op, we beheren de kennis die onze samenlevingen waarderen en respecteren en we creëren nieuwe kennis. Sinds Francis Bacon weten we dat kennis macht is. Degenen die de politieke macht hebben in een samenleving, zowel een autoritaire als een democratische, hebben er belang bij om de instellingen die kennis creëren en beheren te controleren. Dus dat is de eerste overweging: universiteiten doen ertoe. Ze staan centraal in de creatie en legitimatie van kennis, macht en autoriteit, en dat maakt ze tot een arena voor onze zwaarste ideologische gevechten.

De academische vrijheid wordt niet alleen bedreigd van buitenaf, door rechtse partijen en autoritaire regimes zoals die van Victor Orbán in Hongarije. Ook binnen de muren van de universiteit wordt de academische vrijheid ondermijnd. Het is belangrijk om oog te houden voor de wisselwerking tussen externe negatieve krachten en bepaalde interne negatieve krachten waartoe we onszelf moeten verhouden. Ik ben het op veel punten niet eens met conservatieven, maar als ze me vertellen dat liberale progressieven binnen de universiteit een hegemonie hebben bereikt die de academische vrijheid vijandig gezind is, dan vind ik het tijd om eens goed te luisteren. Ze beweren dat liberale progressieven de werving, selectie, toelating en het curriculum controleren, en dat ze de academische vrijheid schenden in naam van het opleggen van een cultuur van schijnbaar vanzelfsprekend liberaal progressivisme. Liberalen beweren daarentegen dat universiteiten cruciaal zijn geweest in een van de belangrijkste ontwikkelingen van ons leven, namelijk de revolutie van inclusie. Toen ik in 1965 aan de Universiteit van Toronto studeerde, leek iedereen op mij. Flashforward naar nu: in de examenklas zijn witte mannen zoals ik een minderheid. In de collegebanken zitten nu vrouwen, mensen van kleur, mensen uit elke cultuur en religie en geloof – en in 1965 zaten ze daar niet. Liberale progressieven zijn terecht trots op die revolutie en geloven dat het openen van de deuren van de universiteit daarvoor cruciaal is geweest.

De voortdurende strijd tegen racisme en seksisme is hard nodig, maar moeten we onze curricula zo volledig laten domineren door deze prioriteiten dat we uiteindelijk – zonder dat we dat van plan waren – een pedagogie van indoctrinatie creëren, of een pedagogie die simpelweg het onderscheid tussen pedagogie en ideologie uit het oog is verloren?

Maar er zijn ook kosten. Het is een recht om ervoor te strijden dat onze samenlevingen worden bevrijd van de erfenissen van imperialisme en kolonialisme. De voortdurende strijd tegen racisme en seksisme is hard nodig, maar moeten we onze curricula zo volledig laten domineren door deze prioriteiten dat we uiteindelijk – zonder dat we dat van plan waren – een pedagogie van indoctrinatie creëren, of een pedagogie die simpelweg het onderscheid tussen pedagogie en ideologie uit het oog is verloren?

Conservatieven beweren dat deze revolutie van inclusie een situatie heeft voortgebracht waarin onophoudelijk excuses worden geëist voor imperialisme, racisme en seksisme in heden en verleden – en dat het mensen hierdoor onmogelijk wordt gemaakt om trots te zijn op hun samenleving. Nu is het wel van belang dat men begrijpt dat er intellectuele eerlijkheid voor nodig is om trots te zijn op prestaties en ondertussen niet weg te kijken van wat we verkeerd hebben gedaan. Het schort ons aan een pedagogie die stopt met indoctrineren en die zich afvraagt hoe trots kan worden gecombineerd met waarheid.

***

Deze conflicten over pedagogiek spelen vooral in de VS maar worden in heel Europa weerspiegeld, en onze externe vijanden hebben het interne debat aangegrepen voor hun eigen voordeel. Victor Orbán gooide de Central European University Boedapest uit (en wij gingen voorop in het verzet), maar kijk wat hij sindsdien heeft gedaan… Eerst maakte hij van George Soros het belangrijkste doelwit van zijn verkiezingscampagne in 2017, om dat vervolgens uit te breiden naar een massale ideologische campagne tegen liberaal kosmopolitisme, secularisme en de liberale revolutie van inclusie. Hij maakte van zichzelf de verpersoonlijking van een wereldwijde tegenaanval op de dingen waar liberale progressieven het meest trots op zijn en maakte gemene zaak maakte met Amerikaanse en Europese (extreem)rechtsconservatieven, inclusief meneer Wilders.

Er is een conservatieve Internationale aan het werk, met academische vrijheid als centraal strijdtoneel. Volgens Victor Orbán is het liberalisme in zijn doodsstrijd; een pathologie van een seculiere beschaving die de weg kwijt is. Als je denkt dat mensen daar niet naar luisteren, dan proef je de sfeer niet goed. Een aanzienlijk deel van de Chinese intellectuele opinie gelooft hetzelfde: het Westen is zwak, decadent, toegeeflijk, weet niet waar het voor staat. Het glibbert en glijdt af in een interne strijd over zijn eigen waarden waaraan het nooit zal ontsnappen, en dus bevindt het zich in een fatale neerwaartse spiraal. Campusconflicten over academische vrijheid spelen daarin een belangrijke rol.

***

Laat me, nu het over conflicten op de campus gaat, niet om de hete brij heen draaien en een paar dingen zeggen over Israël-Gaza, omdat het conflict een strijd heeft veroorzaakt op campussen over de hele wereld – niet alleen over het beleid van Israël, maar ook over wie thuishoort in de universitaire gemeenschap, voor wie de universiteit moet spreken en tegen wie een universiteit zich afzet om haar identiteit als gemeenschap te beschermen wanneer identiteiten polariseren. Omdat er identiteiten op het spel staan, zijn dit soort conflicten per definitie diepgeworteld en pijnlijk. De pedagogische revolutie waarnaar ik hierboven verwees heeft haar algemene veroordeling van kolonialisme en imperialisme uitgebreid om Israël te categoriseren als een koloniale apartheidsstaat. Dat wordt geponeerd als sociaalwetenschappelijke kennis, maar is in feite een politieke en morele veroordeling. Het is een sociaalwetenschappelijke categorisering die een heel volk, een hele samenleving en een heel nationaal project veroordeelt. Naar mijn mening heeft dat op de lange termijn schadelijke gevolgen voor ons begrip van wat er op het spel staat in de catastrofe die zich in het Midden-Oosten ontvouwt.

De controverse over Gaza maakt het voor ons bijzonder belangrijk om onderscheid te maken tussen academische vrijheid en vrijheid van meningsuiting. Academische vrijheid is de vrijheid die leden van de academische gemeenschap hebben om te schrijven, te doceren en te publiceren, vrij van inmenging door hun eigen collega’s, het universiteitsbestuur en censuur of repressie van externe politieke autoriteiten. Van cruciaal belang is dat academische vrijheid geen onbeperkt recht is. Het is een recht gebonden aan een verantwoordelijkheid.

De controverse over Gaza maakt het voor ons bijzonder belangrijk om onderscheid te maken tussen academische vrijheid en vrijheid van meningsuiting. Academische vrijheid is de vrijheid die leden van de academische gemeenschap hebben om te schrijven, te doceren en te publiceren, vrij van inmenging door hun eigen collega’s, het universiteitsbestuur en censuur of repressie van externe politieke autoriteiten. Van cruciaal belang is dat academische vrijheid geen onbeperkt recht is. Het is een recht gebonden aan een verantwoordelijkheid. Je krijgt geen vaste aanstelling bij een academische instelling tenzij je aan bepaalde academische normen hebt voldaan. Het recht van wetenschappers om in vrijheid te spreken, schrijven en lesgeven is gebonden aan hun respect voor de normen van het academische discours en hun bijdrage aan de bevordering daarvan. Het is geen onbeperkt recht op vrije meningsuiting.

Ik ben mijn hele leven leraar geweest. Ik sta niet in een collegezaal om alles te zeggen wat in me opkomt en ik gebruik mijn colleges niet om studenten te vertellen wat ze moeten vinden over politieke zaken. Ik weet bijvoorbeeld aardig wat over het internationaal humanitair recht en ik weet wat genocide is als juridisch concept – dus is het mijn taak om uit te leggen wat de werkelijke betekenis van het woord is, zodat studenten het op de juiste manier gebruiken. Mijn taak is niet om mijn hart op de tong te dragen. Daarnaast zit ik daar om een omgeving te creëren waarin wat gezegd moet worden, gezegd kan worden, zonder dat iemand het zwijgen wordt opgelegd of zich vernederd of buitengesloten voelt. Mijn taak is om een gesprek mogelijk te maken, zodat de waarheid kan worden uitgedrukt voorbij scheidslijnen van ras, kleur, klasse en nationale afkomst. Dus dat is hoe ik academische vrijheid zie: als een recht om vrijuit te spreken, dat afhankelijk is van het vervullen van een zeer substantiële verantwoordelijkheid.

***

Het andere aspect van academische vrijheid, dat even belangrijk is, is het collectieve recht van een gemeenschap om zichzelf te besturen. De twee zijn verwant. Je kunt geen academische vrijheid hebben voor individuen, tenzij de instelling autonomie heeft. Autonomie is een ingewikkeld concept voor door de staat gefinancierde universiteiten. In Nederland betaalt de belastingbetaler voor universiteiten, maar de overheid die daarmee het hoger onderwijs financiert, geeft universiteiten de vrijheid om hun academische programma, academische normen en onderzoeksdoelstellingen te bepalen. In een moderne liberale democratie is degene die betaalt, niet degene die bepaalt. Dat is de voorwaarde waar de academische vrijheid in Nederland op rust. Op particuliere universiteiten die sterk afhankelijk zijn van particuliere donaties en particuliere hulp, zoals bijvoorbeeld Harvard, hebben we enkele verderfelijke voorbeelden gezien van grote donoren die het niet leuk vonden wat ze op de campus hoorden en daarom substantiële giften introkken of stopzetten. Dat is een gevaar voor de academische vrijheid.

Ik ben tot de conclusie gekomen dat de universiteit geen publieke standpunten moet innemen over kwesties van publieke controverse. We moeten alleen met één stem spreken als de academische vrijheid die alles wat we doen mogelijk maakt op het spel staat. En als de academische vrijheid elders in gevaar is, bijvoorbeeld wanneer Palestijnse instellingen voor hoger onderwijs worden bedreigd, getarget of vernietigd.

De catastrofe in Gaza roept ook de vraag op of academische instellingen collectieve standpunten moeten innemen over de politieke kwesties van de dag. Morele partijdigheid is dan een deel van de vraag: welke gewetenszaken veroordeel je en welke negeer je? En dan is er nog een ander probleem: een universiteit is als het goed is een pluralistische gemeenschap… we zijn het nu eenmaal niet allemaal met elkaar eens. Als de universiteit opstaat en beklaagt wat de Israëli’s in Gaza doen, krijgen degenen binnen die gemeenschap die geloven in het onbegrensde recht van Israël om zichzelf te verdedigen te horen: je bent niet echt lid van deze gemeenschap omdat die heeft gezegd wat ze gelooft als een collectieve verklaring. Een pluralistische gemeenschap heeft dus enorme moeite om over deze kwesties te spreken. Want als ze spreekt, legt ze degenen die het niet met haar eens zijn het zwijgen op. Als voormalig voorzitter van een universiteit ben ik tot de conclusie gekomen dat de universiteit geen publieke standpunten moet innemen over kwesties van publieke controverse. We moeten alleen met één stem spreken, en dit gebeurde toen onze universiteit werd aangevallen, als de academische vrijheid die alles wat we doen mogelijk maakt op het spel staat. En ook als de academische vrijheid elders in gevaar is, bijvoorbeeld wanneer Palestijnse instellingen voor hoger onderwijs worden bedreigd, getarget of vernietigd.

En dat moet ons aan het denken zetten over waar een universiteit voor is. Ik vind dat we daar helder en rustig over moeten nadenken. We zijn geen overheid. Wij zijn niet de kerk. We zijn een zekere instelling die ooit is opgericht om studenten op te leiden, om de kennis te beheren die de eeuwen aan ons hebben overgeleverd en om het tijdelijke van het blijvende te scheiden. In een moderne samenleving waarin elke dag nieuwe kennis aan- en opkomt, is onze belangrijkste rol het certificeren van kennis die we voor waar houden. Door middel van peerreview scheiden universitair docenten het kaf van de veronderstellingen, meningen en overtuigingen van het koren van de wetenschappelijke waarheid. Het is cruciaal voor een universiteit om deze rol serieus te nemen. Het brengt ethische risico’s met zich mee, want we kunnen in de verleiding komen om kennis die ons moreel tegenstaat te decertificeren, maar we moeten de vastberadenheid en de moed hebben om ook kennis die ons tegen de borst stuit zo nodig als waar te certificeren. Om dit werk te doen, moeten we onze zakelijke en collectieve onafhankelijkheid behouden van zowel de overheid, particuliere bedrijven als de immense macht van de media. Op deze manier kunnen we een garantie worden voor intellectuele vrijheid, niet alleen voor onszelf, maar voor de samenleving als geheel.

***

We beoefenen op dit moment democratie. Ik kan u niet dwingen om iets te geloven, maar ik probeer u te overtuigen en dan slaat u op een gegeven moment de bladzijde om en neemt u uw eigen beslissing. Dat is de democratische ervaring.

Tot slot wil ik nog iets zeggen over de plaats van universiteiten in de liberale democratie. We moeten ons realiseren hoe verarmd onze opvatting van democratie is geworden. We zien het als een meerderheidsregel, als een ritueel dat elke vier jaar plaatsvindt waarbij mensen een stembiljet in een stembus stoppen. Dat is niet wat democratie is. Democratie is een manier van leven, een manier van zijn. We beoefenen op dit moment democratie. Ik kan u niet dwingen om iets te geloven, maar ik probeer u te overtuigen en dan slaat u op een gegeven moment de bladzijde om en neemt u uw eigen beslissing. Dat is de democratische ervaring. Maar er is nog iets anders aan de hand met democratie dat niet de aandacht krijgt die het nodig heeft. Democratie is niet alleen een meerderheidsregering die in evenwicht wordt gehouden door minderheidsrechten en grondwettelijke beperkingen aan de uitvoerende macht. Het is een bijzondere visie op vrijheid: machten die de macht controleren om de mensen vrij te houden. En een van de instellingen die de macht controleert, is het onafhankelijke rechtspersoon. Een van de eerste denkers die op het belang van onafhankelijke instellingen wees, was Montesquieu, de grote Franse jurist en filosoof, die schreef over de corps intermédiaires die de burger en de burgerij beschermen tegen de staat. Dat is wat de universiteit is; een corps intermédiaire.

Met andere woorden, universiteiten fungeren als cruciaal tegenwicht van de hele structuur van een democratie. Ze besturen zichzelf, ze stellen hun eigen prioriteiten. Ze bijten voortdurend in de hand die hen voedt, maar ze respecteren uiteindelijk ook de rechtsstaat. Maar juist door hun onafhankelijkheid te behouden van staatsinstellingen en bedrijfsbelangen garanderen ze niet alleen de vrijheid van degenen die binnen hun muren werken, maar helpen ze ook om de vrijheid van de burgers daarbuiten te beschermen. En zo is de logische visie op een vrije samenleving er een waarin de staat niet alle macht heeft, waarin de meerderheid niet alle macht heeft. De macht wordt verdeeld via vrije, zelfbesturende instellingen van allerlei aard: gemeenschapsgroepen, vakbonden, kerkgenootschappen en universiteiten. De heropleving van een vrij, zelfbesturend, maatschappelijk middenveld is essentieel voor de verdediging van de democratie zelf, voor het vormen van allianties met andere vrije instellingen ter verdediging van deze instellingen – maar bovenal ter verdediging van de democratie als een systeem van machten die macht controleren om de mensen vrij te houden.

De heropleving van een vrij, zelfbesturend, maatschappelijk middenveld is essentieel voor de verdediging van de democratie zelf, voor het vormen van allianties met andere vrije instellingen ter verdediging van deze instellingen – maar bovenal ter verdediging van de democratie als een systeem van machten die macht controleren om de mensen vrij te houden.

Universiteiten behoren tot de oudste zelfbesturende instellingen ter wereld. Denk aan Padua, Bologna, de Sorbonne, Leiden, gesticht in 1572. Ze staan al eeuwenlang garant voor de vrijheid van denkende mannen en vrouwen. Overheden komen en gaan, Geert Wilders komt en gaat, maar universiteiten zullen er over 500 jaar nog altijd zijn – als we het verstand, de wijsheid en de moed hebben om ze te verdedigen.

Ik ben ooit door de Universiteit Leiden gevraagd om te spreken ter nagedachtenis aan decaan Rudolph Cleveringa. Hij was de decaan van de Leidse Faculteit der Rechtsgeleerdheid in november 1940, toen de Duitse bezettingsautoriteiten zijn leermeester, promotor en collega Eduard Meijers ontsloegen om zijn Joods-zijn. In zijn vermaard geworden rede kwam Cleveringa openlijk en overtuigend in het geweer tegen het ontslag. Maar denk niet dat hij daarmee alleen opstond tegen fascisme of antisemitisme; hij stond ook op voor de autonomie en onafhankelijkheid van zijn universiteit en verdedigde daarmee in een zucht ook de Nederlandse vrijheid. Nederland heeft in zijn academische cultuur geweldige voorbeelden van mensen die begrepen wat academische vrijheid was en is, en altijd zal zijn, zoals Cleveringa. Laten we leven naar zijn voorbeeld.

Omwerking en vertaling Merlijn Olnon

Een versie van deze tekst werd uitgesproken bij de NIAS Opening van het Academisch Jaar, Amsterdam,
4 september 2024.