Advertentie
Banner-Moor-Veronesi-Mersbergen-Vries-DNBG-1454×183

Een Bergson voor onze tijd

Wat kan Bergsons oeuvre betekenen voor de wereld anno 2025? Harold Polis benadrukt de dynamische en open grondtoon in Bergsons werk, en de waarde hiervan in tijden van grote maatschappelijke verandering: Bergson was ‘iemand die zo nauwkeurig mogelijk de zich eeuwig vernieuwende menselijke ervaring onder woorden wilde brengen, zonder heimwee te koesteren naar een roemrijk verleden’.

Besproken boeken

Emily Herring beschrijft in haar biografie van Nobelprijswinnaar Henri Bergson vooral de oorzaken van zijn toenmalige populariteit. Het is nauwelijks voor te stellen hoe populair Bergson werd als docent en filosoof. Zijn publieke lessen groeiden uit tot een spektakel. Vooral na de publicatie van L’Évolution créatrice in 1907 nam de bekendheid van Bergson planetaire dimensies aan. In 1917 ging Bergson, die perfect Engels sprak, op vraag van de Franse regering naar de Amerikaanse president Wilson om hem ervan te overtuigen troepen naar Europa te sturen. Na de oorlog zou Bergson ook mee lobbyen voor de oprichting van de Volkenbond. Hij was allerminst een introverte kamergeleerde, maar een gehaaid netwerker met een ijzeren arbeidsethos. Bergson nam zoveel werk aan dat hij jarenlang op de rand van een inzinking balanceerde, en zijn energie en beschikbare tijd strak moest doseren. Herring schetst hem als een ernstig man die aanvaardt dat roem verantwoordelijkheden met zich meebrengt, maar er alles aan doet om zijn familieleven af te schermen. 

In Herrings zeer narratief opgezette biografie toont zij  Bergson vooral als een schrijver die de geest van de tijd capteert, een seismograaf die veranderingen registreert.

Omdat Bergson vooral omwille van zijn boeken herinnerd wilde worden, werd een groot deel van zijn persoonlijk archief na zijn dood vernietigd. De beschikbare biografische feiten verklaren volgens mij niet helemaal waarom Bergson zo beroemd was, maar dat is nu net de opzet van Herrings zeer narratief opgezette biografie. Zij toont Bergson vooral als een schrijver die de geest van de tijd capteert, een seismograaf die veranderingen registreert, een ‘heraut van een rusteloze wereld’. De drang om zichzelf te bewijzen heeft ongetwijfeld te maken met zijn eenzame jeugd. Die bracht hij grotendeels alleen in Parijs door terwijl zijn ouders op zoek gingen naar werk – zijn vader was muzikant. Daar maakte de jonge Bergson in 1871 de commune mee. Samen met de nederlaag in Sedan en de abdicatie van Napoleon III bevestigde de commune de instabiliteit van de moderne wereld. 

Obsessie voor verandering

Wellicht is de ondertoon van verwondering en hoop in het werk van Bergson een van de redenen waarom hij in de belle époque gehoor vond en waarom hij vandaag opnieuw aandacht verdient.

Wij delen anno 2025 met Bergson het gevoel op glad ijs te staan. Daar hebben we geen verdienste aan en het doet er eigenlijk ook niet toe of onze plottwisten erger zijn dan de soap van onze voorgangers. Minder bijkomstig is de manier waarop we met die verandering omgaan. Modern zijn is leven tussen twee uitersten: de onwrikbare predestinatie en het open einde. In de negentiende eeuw leidde de optelsom van alle onzekerheden tot een diepe metafysische crisis en uiteindelijk tot twee wereldoorlogen. Bergson kiest daarbij voluit voor het witte blad, zonder de tegenstellingen te negeren die ons voortdurend dreigen te verlammen: individu versus gemeenschap, mens versus machine, wetenschap versus kunst, gevoel versus rede, traditie versus vernieuwing. Wellicht is de ondertoon van verwondering en hoop in het werk van Bergson een van de redenen waarom hij in de belle époque gehoor vond en waarom hij vandaag opnieuw aandacht verdient. Argumenten voor die suggestie vind je ook bij tijdgenoten van Bergson die dezelfde vragen en dilemma’s op hun bord kregen, maar radicaal andere keuzes maakten of zichzelf in slaap zeurden. De collectieve depressie is een belangrijk fenomeen in de negentiende eeuw, omdat de extreem tastbare materiële en maatschappelijke vooruitgang van die periode ook massa’s angst en onbehagen opriep.

Herring verwijst bijvoorbeeld terecht (maar te kort) naar Paul Bourget, een Franse schrijver die ook de commune had meegemaakt en zich ontpopte tot de peetvader van de decadentie. Wetenschap en techniek hadden de ziel uit de samenleving gezogen, zodat mensen degenereerden, de cultuur ontaardde en religie stierf. Bourget vond bij Baudelaire het ziektebeeld waarvan de westerse mens moest genezen. Zich afzetten tegen de almacht van wetenschap en techniek betekende voor Bourget aandacht vragen voor kunst, poëzie en religie, voor zover die tegenbeweging überhaupt nog soelaas kon brengen. Nietzsche nam het decadentiebegrip van Bourget als basis voor zijn nihilisme. Schrijvers als Maurice Barrès ontwikkelden in het kielzog van Bourget een inktzwart romantisch wereldbeeld vol hyperindividualisme, onredelijkheid en ongeremde emotionaliteit. Dit fatalisme radicaliseerde de samenleving. 

Bergson plaatst zijn obsessie voor verandering niet in een symmetrisch vormgegeven metafysisch of wetenschappelijk systeem. Hij probeert zo concreet mogelijk na te denken, rekening te houden met verschuivende standpunten en ruimte te laten voor onderscheid. Hoe Bergson de lezer uitnodigt om mee te denken wordt heel goed beschreven in Avec Bergson. Un parcours (2024), een boek waarin Frédéric Worms uitlegt wat dertig jaar Bergson bestuderen hem heeft geleerd. Bergson is een filosoof die in de eerste plaats bezig is met leven en mogelijkheden, niet met mythes, predestinatie of onbuigzame wetten. In Matière et mémoire schrijft Bergson dat we waarnemen om te kunnen handelen, niet in de eerste plaats om dingen te kennen.

Bergson begreep mystiek als een ode aan de ongrijpbaarheid van het leven, en dus als een manier van denken die de toekomst mogelijk maakt.

De kracht van de empirie had Bergson als student beleden, toen hij overtuigd was dat het sociaal darwinisme van Herbert Spencer de beste manier was om de werkelijkheid vast te leggen. Bergson liet Spencer gaandeweg achter zich, hoofdzakelijk omdat hij vond dat diens utilitarisme en sciëntisme geen recht deden aan de menselijke ervaring. Wat was de status van de mens in het tijdperk van de machines? Wat was de rol van de mens in een samenleving die autonomie naast of boven Gods voorzienigheid plaatst? Bergson zocht een werkbare houding tegenover de consequenties van de Verlichting, 1789 en de industrialisering. Het feit dat hij alle opties openliet, en het niet erg vond dat hij niet alles kon verklaren, leidde er onder meer toe dat Bergson enkele jaren lang een levendige interesse opvatte voor spiritistische seances. Uiteindelijk zou hij in de mystieke traditie bruikbare inspiratie vinden om grensoverschrijdende ervaringen te benoemen. Bergson begreep mystiek als een ode aan de ongrijpbaarheid van het leven, en dus als een manier van denken die de toekomst mogelijk maakt.

Voorbij Bergsons vitalisme

Het denken van Bergson wordt vaak opgesloten in het begrip vitalisme, meer bepaald in de anti-rationele variant ervan. Vitaal is dan al wat ingaat tegen de kille berekening van het verstand, tegen de beknellende afspraken van de burgerlijke moraal, tegen de verwachtingen waarmee het kapitalisme ons opzadelt. Die beperkingen zouden, in onze tijd, door de langgerekte revolutie van mei ’68 afgeschaft zijn. Zo luidt alleszins de mythe die volgens mij ten onrechte in leven wordt gehouden en door een bonte coalitie van conservatieve ideologen wordt misbruikt om hun punt te maken. De Amerikaanse socioloog Daniel Bell was een van de inspiratoren van die stroming, zoals Merijn Oudenampsen haar treffend heeft beschreven in De conservatieve revolte. Een ideeëngeschiedenis van de Fortuyn-opstand (2018).

In The Cultural Contradictions of Capitalism (1976) toont Bell hoe de Amerikaanse samenleving ontstaan is uit een worsteling van puritanisme en opportunisme. Die protestantse en pragmatische energiebronnen hebben de motor van de Amerikaanse economie zeer lang feilloos aangedreven. Zowel ondernemers als gelovigen cijferden zich weg (en spaarden) voor iets dat hen oversteeg, een familiezaak of God. Naarmate mensen erop los beginnen te leven en hun heil zoeken in consumptie verliest de samenleving spankracht, wordt de afstand tussen de wet en de moraal groter, krijgt de aandeelhouder de voorrang op de stakeholder, en loopt het kapitalisme (zowel het economische systeem als de mentaliteit) vast in dilemma’s. Bell interpreteert kunst, cultuur en filosofie als uiterlijke tekenen van sociale verandering. Het vitalisme van Henri Bergson geeft volgens hem mede vorm aan de rebellie van de Young Intellectuals, een kleine groep Amerikaanse intellectuelen die zich in de jaren voor de Eerste Wereldoorlog afkeren van het puritanisme van the founding fathers. Uiteraard wilden de Young Intellectuals ook lossere zeden en een ongedwongen instinctieve zelfexpressie, die dan geluk zou veroorzaken. Bergsons ‘élan vital’ vormde mede de basis van een ‘levenskrachtdoctrine’, schrijft Bell, net als de ideeën van Sigmund Freud of Georges Sorel. Bell betrekt er ook het Europese modernisme bij en haar symbolistische voorgangers, zoals Maurice Maeterlinck, de enige Nobelprijswinnaar voor de literatuur die de Lage Landen heeft voortgebracht.

Had Bell Les deux sources de la morale et de la réligion (1932) van Bergson gelezen, dan had hij beseft hoezeer die rare Fransman geen filosofische versie van Timothy Leary was, maar wel een profeet tegen wil en dank, iemand die zo nauwkeurig mogelijk de zich eeuwig vernieuwende menselijke ervaring onder woorden wilde brengen, zonder heimwee te koesteren naar een roemrijk verleden.

‘In twee jaar werden er van L’Évolution créatrice evenveel exemplaren verkocht in Amerika als in 1915 in Frankrijk’, schrijft Bell, in een poging om van Bergson een aanstoker van de Amerikaanse zedenverwildering te maken. De sixties brachten volgens Bell immers een gepopulariseerde versie van het individualisme dat de Young Intellectuals hadden uitgedragen – en toen liep het mis. Had Bell Les deux sources de la morale et de la réligion (1932) van Bergson gelezen, dan had hij beseft hoezeer die rare Fransman geen filosofische versie van Timothy Leary was, maar wel een profeet tegen wil en dank, iemand die zo nauwkeurig mogelijk de zich eeuwig vernieuwende menselijke ervaring onder woorden wilde brengen, zonder heimwee te koesteren naar een roemrijk verleden. Bergson en Bell hebben alleszins met elkaar en Bourget gemeen dat ze religie een belangrijke rol toedichten in de toekomst van de (westerse) mens. Nihilisme volstaat niet om het kapitalisme van Bell en het ‘machinisme’ van Bergson in leven te houden. Bell begrijpt niet hoe een samenleving haar economische en culturele kracht kan handhaven zonder de ‘ankerplaatsen van traditie en religie’. Bergson pleit in Les deux sources de la morale et de la réligion voor meer bezieling: ‘Ajoutons que le corps agrandi attend un supplément d’âme, et que la mécanique exigerait une mystique.’ Daar stopt echter de entente tussen Bergson en Bell (en Bourget).

De open samenleving

Het ‘supplément d’âme’ van Bergson was in geen enkel geval een oproep om terug te keren tot het natuurrecht. Uiteraard kende Bergson ook Jacques Maritain, de grote katholieke zieltjeswinner van het interbellum, aan wie Bergson in het Collège de France les had gegeven, net als aan Maritains vrouw Raïssa en hun gemeenschappelijke vriend Charles Péguy. Bergson zou zich niet laten dopen, hoewel hij het christendom wel ervoer als de voltrekking van de ideeën uit het judaïsme van zijn ouders. De generatie van Maritain probeerde geloof en wetenschap te verzoenen met behulp van het neothomisme, een soort EHBO-cursus voor metafysici, en hoopte op die manier te ontsnappen aan de wurggreep van het positivisme. De vooruitgang van de empirische wetenschappen in de negentiende eeuw was zo groot dat alleen de wetenschappelijke methode de problemen van de mens leek te kunnen oplossen. Al dat speculatieve mopperen over het bestaan van God, het schone, het goede en het ware was krachteloos geworden. Het neothomisme pompte weer energie in dat debat. De impact van het neothomisme is niet te onderschatten in de snel verzuilende samenleving van het interbellum, de periode dat Bergsons roem piekt en verdwijnt. Bergson ging echter vrijmoedig zijn eigen weg – en belandde op de index librorum prohibitorum.

De biografie van Herring bewijst alleszins dat deze Bergson klaar is om herontdekt te worden.

Les deux sources de la morale et de la réligion (helaas nooit in het Nederlands vertaald) is het sluitstuk van Bergsons oeuvre. Frédéric Worms begint er zijn essay mee en het is jammer dat Emily Herring dat niet ook heeft gedaan. Een centraal begrip in Bergsons coda is de open of gesloten samenleving – die later werd overgenomen door Karl Popper. Zoals steeds bij Bergson is dit geen absoluut, maar een concreet begrip. Niet alleen een politieke houding kan open en dynamisch of gesloten en statisch zijn, maar ook moraal of religie. De gesloten samenleving zit vast in een zichzelf herhalende mythe die onvrij maakt. De open samenleving heeft zich van de mythe bevrijd en bevat een mystieke dimensie die het haar toelaat om zichzelf onophoudelijk opnieuw uit te vinden, en dus het leven te omarmen. De biografie van Herring bewijst alleszins dat deze Bergson klaar is om herontdekt te worden.