Consilience. Een eerbetoon aan John Neubauer
‘The meaning of humanity is too important a subject to leave to the humanities.’ De openingszin van Edward O. Wilson’s Darwin’s Bridge klinkt niet erg bemoedigend. Wat is er terechtgekomen van zijn wensdroom over Consilience: The Unity of Knowledge uit 1998? Kunnen we na twintig jaar zeggen dat het Wilson en gelijkgestemden is gelukt C.P. Snows ‘twee culturen’ samen te smeden tot één cultuur? Dat is de vraag die achttien natuur- en geesteswetenschappers, vrienden en collegae van Wilson, zich stellen in de essaybundel Darwin’s Bridge: Uniting the Humanities and Sciences.
Besproken boeken
-
Edward O. Wilson e.a. (red.) Darwin's Bridge: Uniting the Humanities and Sciences (Oxford University Press 2016), 384 blz.
In zijn Vuur en beschaving schrijft Goudsblom dat de film La guerre du feu (Jean-Jacques Annaud, 1981) hem op het idee bracht voor zijn boek. Een groep oermensen ligt te slapen rond het kampvuur terwijl er een op wacht staat. Als roofdieren naderen, houdt hij die op afstand door te dreigen met een vlammend stuk hout in zijn hand. Door dit beeld kreeg Goudsblom het idee dat het vuurbeheersing is waardoor mensen zich onderscheiden van andere dieren. Dit is een mooi voorbeeld van ‘consilience’.
Het is een term die de Britse filosoof William Whewell introduceerde toen hij in 1840 schreef: ‘The Consilience of Induction takes place when an Induction, obtained from one class of facts, coincides with an Induction, obtained from another different class. This Consilience is a test of the truth of the Theory in which it occurs.’ Wanneer verschillende stukjes uit een wetenschappelijke puzzel plotseling op hun plaats vallen dan spreekt Whewell van consilience.
Dat verschillende ideeën soms plotseling samenkomen en een eenheid vormen die tot dan toe over het hoofd werd gezien, is een ervaring die we niet alleen kennen in de sociologie maar die alle wetenschappen met elkaar delen. Bovendien liggen de meest interessante wetenschappelijke vragen tegenwoordig op de grenzen van meer dan één vakgebied, zodat multidisciplinaire samenwerking geboden is.
Ongetwijfeld wekte Edward O. Wilson – een van de zeldzame wetenschappers die zich als schrijver mag verheugen in een groot publiek – met de term consilience de nieuwsgierigheid van zijn vaste lezers; en met de belofte in de ondertitel – eenheid der wetenschappen – wekte zijn boek zelfs verwachtingen in een nog breder gezelschap. Het werd een bestseller. Had hij maar aan die gewekte verwachtingen voldaan en zich gehouden aan Whewells definitie van consilience. Echter, na een introductie van Whewell bleek Wilson zich verder weinig aan te hebben getrokken van de Britse filosoof, noch van de waarde van dat creatieve moment waarop de ideeën uit verschillende disciplines plotseling als puzzelstukjes in elkaar passen en een inzicht geven dat door zijn eureka-ervaring reeds overtuigt.
Reductionisme
Wilson zoekt de eenheid van de wetenschappen in ‘reductionisme’ en in ‘synthese’. Hij prijst het reductionisme van de natuurkunde aan alsof dat de enige ware wijze is van wetenschap bedrijven. Nu zijn er inderdaad nog steeds enkele onverbeterlijke natuurkundigen die werkelijk geloven dat de hele psychologie te reduceren is tot biologie, biologie eenvoudig te reduceren is tot biochemie en chemie eigenlijk niets anders is dan natuurkunde, zodat de fysica overblijft als de basis van alle wetenschap. Dit streng reductionisme te vernemen uit de pen van een socio-bioloog en hem te zien betogen dat eenheid in de wetenschap binnen bereik is als alle wetenschappers zich maar zouden bekeren tot het naïeve reductionisme van sommige natuurkundigen, maakte het eerste deel van Wilsons Consilience ongeloofwaardig. Alles is natuurkunde, maar natuurkunde is niet alles.
Naast het reductionisme wijst Wilson op Darwins evolutietheorie als mogelijkheid van synthese tussen de wetenschappen. Uit dode materie ontstond leven, in al zijn biodiversiteit: micro-organismen, planten, dieren en mensen. Daarbij is in de boom van het leven recent een nieuwe loot geënt: de menselijke cultuur, die in hoge mate de menselijke evolutie bepaalt. Culturele evolutie verloopt veel sneller dan genetische, met als gevolg dat mensen in korte tijd het andere leven op aarde zijn gaan overheersen. Het is onze ‘bio-culturele’ evolutie, de continuïteit tussen biologische en culturele evolutie, die volgens Wilson vraagt om consilience, een brug tussen de natuur- en de cultuurwetenschappen.
Ook dit argument valt volgens Joseph Carroll, in Darwin’s Bridge, niet goed bij geesteswetenschappers. De meesten beschouwen cultuur als een basisgegeven, net als leven voor biologen. Waarom zou dat leiden tot synthese met natuurwetenschappen? Bovendien kunnen de meeste geesteswetenschappers zich niet voorstellen dat materie en geest één zijn. Zij geloven in het dualisme van Descartes: materie én geest.
‘Consilience is slechts een pontonbrug geworden’, schrijft Brian Boyd, ‘aangelegd door natuurwetenschappers over het water van de wetenschap naar de oevers van de geesteswetenschappen.’ Zelf stapte deze literatuurwetenschapper in 2009 evengoed wel op Darwins brug met zijn baanbrekende boek On the Origin of Stories: Evolution, Cognition, and Fiction, dat literatuur (en cultuur in het algemeen) darwinistisch benadert: ‘Stories are the genes of our cultural non-biological evolution.’ Boyd laat zien dat Darwins formule: variatie x selectie = adaptatie, ook geldt voor literatuur, kunst, techniek en cultuur in het algemeen.
Het belang van een ‘bio-culturele analyse’ van kunst, wetenschap en technologie is erin gelegen dat het de vraag naar adaptatie, naar de overlevingswaarde, centraal stelt in de beschouwing van de duizelingwekkende ontwikkeling van onze cultuur. (J. Neubauer en F.W. Saris, Academische Boekengids 94 (2012)). Om op basis van gelijkwaardigheid aan dat perspectief bij kunnen dragen moeten meer geesteswetenschappers op de pontonbrug stappen en samen met Carroll, Boyd en andere auteurs van Darwin’s Bridge bio-culturele analyse omarmen.
Bio-culturele evolutie
Noodzakelijke voorwaarde voor een goede bio-culturele analyse is een juist begrip van Darwins formule. Lezing van Yuval Noah Harari’s wereldwijde bestsellers toont aan dat deze historicus de evolutietheorie niet begrijpt. Harari schrijft in Sapiens: A Brief History of Humankind wat veel mensen hem nazeggen: ‘Mensen zijn de uitkomst van blinde evolutionaire processen die opereren zonder doel of reden.’ Zo komt hij ook tot zijn deprimerende conclusie: ‘Bestaat er iets gevaarlijkers dan ontevreden, onverantwoordelijke goden die niet weten wat ze willen?’ Maar Harari’s wereldbeeld berust op een hardnekkig misverstand onder geesteswetenschappers en daarbuiten.
Natuurlijke selectie, Darwins ontdekking, is geen kwestie van blind toeval maar de gerichte filtering van ongerichte variaties. Dat dit evolutionair gezien werkt, en wel binnen een afzienbare tijd, komt doordat de aanpassingen (adaptaties) stap voor stap gaan en cumulatief zijn. Evolutie is net een wapenwedloop: als de haas een beetje sneller rent, moet de vos nog sneller worden om zijn prooi te bemachtigen en niet om te komen van de honger; maar dan overleven die hazen weer die sneller zijn dan de vos, zodat ook de vos weer sneller moet worden, etc.
Homo sapiens is sneller noch sterker dan de meeste dieren, maar hij ging wel rechtop lopen en kreeg zo zijn handen vrij voor wapens en andere gereedschappen. Door onze technologie en sociologie, door onze cultuur, werden wij heer en meester over de natuur. Ons hele repertoire van vuurbeheersing en andere hulpmiddelen, gadgets en gebruiken heeft onze hersenen doen groeien tot een veel grotere flexibiliteit dan die van andere dieren. Met vuur hebben we onszelf geleerd te verwarmen, te beschermen, te verlichten, te koken, kampvuren te maken voor feesten en ceremonies, rooksignalen te geven en schepen de haven te wijzen. Uit al deze mogelijkheden hebben wij leren kiezen, en we hebben steeds weer nieuwe mogelijkheden bedacht. In onze bio-culturele evolutie is (zoals Goudsblom schreef) onze herseninhoud meegegroeid met onze vuurbeheersing.
Terwijl bij andere dieren hun middelen van bestaan vastliggen in hun genen, hebben wij mensen onze hulpmiddelen geëxternaliseerd en onder curatele gesteld van onze vrije wil. Ons out of the box-denken, schrijft de evolutiebioloog Michael R. Rose in Darwin’s Bridge, is een heuse adaptatie die in de loop van de tijd is geëvolueerd tot onze vrije wil.
Bio-culturele analyse
‘Bio-culturele analyse’, hoe doe je dat? Het antwoord komt van de Nederlandse gedragsbioloog Niko Tinbergen, die in 1963 een beroemd artikel publiceerde: ‘On Aims and Methods of Ethology’ (Zeitschrift für Tierpsychologie 20, 410-433). Daarin betoogt Tinbergen dat ethologen, gedragswetenschappers, door observeren en beschrijven vier fundamentele vragen dienen te beantwoorden. De eerste vraag luidt: wat is de directe aanleiding tot een bepaald gedrag? Tinbergens tweede vraag luidt: hoe komt het gedrag tot stand? Is het aangeboren of is het aangeleerd? De derde vraag is: hoe is in de loop van de tijd het gedrag geëvolueerd? Wat is de ontwikkeling ervan? En de vierde vraag: wat is de functie, de overlevingswaarde van dat gedrag?
Tinbergen liet er geen twijfel over bestaan welke van zijn vier vragen voor hem de belangrijkste was. Dat was de vraag naar de ‘survival value’, de bijdrage aan het overleven van het individu, de familie, de soort, de samenleving en het leven op aarde. Aan deze vraag besteedde hij in zijn betoog verreweg de meeste aandacht. Met het beantwoorden van deze vraag verdiende Niko Tinbergen de Nobelprijs.
De auteurs van Darwin’s Bridge verklaren de vier vragen van Tinbergen ook van toepassing op het gedrag van mensen en de analyse van literatuur, kunst en cultuur in het algemeen. Zij komen met drie algemene hypothesen die elkaar overlappen en complementair zijn ten aanzien van de adaptieve functies van de kunsten, speciaal de narratieve: ten eerste het bouwen van scenario’s, ten tweede het internaliseren van sociale normen en ten derde het helpen creëren van een wereldbeeld.
Wilson, McAdams, Clasen en Boyd stellen dat fictieve scenario’s lezers in staat stellen zich in te leven in alternatieve mogelijkheden tot overleven; McAdams en Carroll dat verhalen, autobiografisch of fictief, mensen helpen de normen en waarden van hun eigen cultuur te internaliseren. In romans kunnen lezers virtuele ervaringen toetsen aan hun eigen ethiek en moraal. Dissanayake suggereert dat alle kunsten geïncorporeerd zijn in rituelen en ceremonies, waardoor sociale groepen zich identificeren en individuen opnemen in de groep. Wilson, Carroll, Rose en Boyd zijn het erover eens dat de kunsten ons helpen een wereldbeeld te vormen van verleden, heden en toekomst. Zij geven ons de ongekende flexibiliteit in cognitie en gedrag waarmee wij ons onderscheiden van andere dieren.
‘Humans build images of the world and regulate their behavior in accordance with those images. One is a member of a tribe, a nation, an ethnic group, a political party, or a religious faith. Those groups are represented iconically and symbolically by decorative styles, personal ornamentation, and graphic designs – the cross, the hammer and sickle, the swastika, the national flag. Much earnest social idealism tries to think its way past these forms of group identity, but they are integral parts of our peculiarly human adaptive repertory. If we ever manage to get past these particular forms of imagination, it will be only because we have succeeded in imagining that our individuality is intertwined with some still larger group – with humanity as a whole, or with the ecology of Earth as a whole.’
Het wordt tijd dat ook geesteswetenschappers over Darwins brug komen. Onze bio-culturele evolutie heeft ons in de kruin van de boom van het leven geplaatst en een vrije wil gegeven. Welke keuzes we daarmee maken, moet ieder voor zich weten. Maar we zijn wel verantwoordelijk voor onze keuzes en we kennen de maatschappelijke problemen waarvoor we thans staan: energie en klimaat, biodiversiteit en voeding, vrede en veiligheid. Consilience tussen natuur- en cultuurwetenschappen is onmisbaar voor de bio-culturele analyse van ons verleden, ons heden en onze toekomst.
Het overleven van de menselijke soort is een onderwerp dat te belangrijk is om aan de natuurwetenschappen over te laten.