De beschaving is een grof schandaal
Wat gebeurt er als je een monumentale nieuwe overzichtsgeschiedenis van Klein-Azië, het neusje van de academische zalm, legt naast een politiek pamflet van een terroristisch revolutionair die zich beroept op een heel eigen versie van dezelfde geschiedenis? Het mes blijkt dan zowel aan de academische als de revolutionaire kant te snijden, ontdekt classica Jacqueline Klooster.
Besproken boeken
-
Abdullah Öcalan Prison Writings, vol. 1. The Roots of Civilisation (vert. Klaus Happel) (Pluto Press 2003), 320 blz.
-
Christian Marek, met Peter Frei In the Land of a Thousand Gods. A History of Asia Minor in the Ancient World (vert. Steven Rendall) (Princeton University Press 2016), 808 blz.
Recentelijk deed een – evident geënsceneerde – video (YouTube: Monondo: the DNA Journey) onder luide bijval de ronde op Facebook. Nadat ze eerst wat milde nationalistische of etnische vooroordelen gespuid hebben, ondergaan de deelnemers een DNA-test. ‘Wat ik van Duitsers vind? Nou, ik mag ze niet zo,’ zegt de Engelse hooligan met gouden schakelketting geringschattend. ‘Ik ben 100 procent Bengali, en trots op onze tradities,’ aldus een serieuze, besnorde jongeman. Daarna wordt het reageerbuisje met hun spuugvlokken buiten beeld geanalyseerd en slaat het uur van de waarheid, in de vorm van een enveloppe met de resultaten van de genetische profielen. Obligate verbijstering, tranen en ongeloof alom: de Brit was voor een deel Duits, de Bengali had Britse wortels, enzovoorts. Alle Menschen werden Brüder, is de zoetsappige boodschap, maar tegelijkertijd wil dit filmpje aan de kaak stellen waarom we denken te zijn wie we zijn, en hoe weinig we daar eigenlijk van weten. Het is veelzeggend welke geschiedenis een individu of maatschappij voor zichzelf construeert, en welke misvattingen, verdraaiingen of ideologische nadruk daarbij komen kijken.
Geschiedschrijving bevat altijd een element van teleologie. Zelfs al is het heden van de historiograaf niet expliciet het eindpunt van het verhaal, toch bepaalt het kleur en toon van de geschiedenis. Waar begint en eindigt die? Welke oorzakelijke verbanden worden er gezien? Wat blijft er buiten beeld? Met welke plot vertellen we onze ontstaansgeschiedenis? Een heilsgeschiedenis, een verhaal van onstuitbare decadentie, een tragische erfvloek? Natuurlijk beseft iedereen in onze post-postmoderne samenleving dit al lang, minstens sinds Hayden White; het is zo evident dat het op hedendaags academisch historisch onderzoek nauwelijks meer van toepassing lijkt. Totdat je een bekend veronderstelde geschiedenis vanuit een radicale ideologie benaderd ziet, de observatie haar kracht en frisheid terugkrijgt, en je zowaar weer eens denkt: wat is dat eigenlijk, geschiedenis, en wie bepaalt dat?
Appels en peren?
Dit alleen al is de meerwaarde van het naast elkaar leggen van de geschiedenis van Klein-Azië van hoogleraar Oude Geschiedenis te Zürich Christian Marek (met medewerking van Peter Frei), In the Land of a Thousand Gods. A History of Asia Minor in the Ancient World, en het wonderlijke pamflet van de oud-PKK-leider Abdullah Öcalan, eveneens een geschiedenis van het oude Klein-Azië. De laatste schreef dit vanuit zijn isoleercel op het gevangeniseiland Imralı in de zee van Marmara, als document ter ondersteuning van zijn rechtszaak voor het Haagse tribunaal in 2005 (waarin overigens geoordeeld werd dat de omstandigheden van zijn gevangenschap in strijd zijn met de rechten van de mens). De tekst werd later vertaald en uitgegeven als Prison Writings. The Roots of Civilisation.
Alleen al de omstandigheden waaronder beide boeken ontstonden konden bijna niet méér van elkaar verschillen, en dat uit zich in de overvloedige illustraties en ongelofelijke beheersing van het rijkelijk geciteerde bronnenmateriaal in het eerste boek, en het grotendeels ontbreken van voetnoten in het tweede – wat in beide gevallen, om verschillende redenen, bewondering voor de wilskracht en eruditie van de auteurs afdwingt. Zoals het voorwoord vermeldt, had Öcalan slechts sporadisch beschikking over literatuur, als zijn advocaten erin slaagden hem die aan te reiken en zij hem niet werd afgenomen door zijn cipiers. Maar natuurlijk is bovenal het ideologische perspectief radicaal verschillend, en daarmee ook de geschiedenissen van Klein-Azië, en de wereld, die verteld worden.
Marek: een eerbiedwaardige geschiedenis
Voor Marek is het antieke Asia Minor, het gebied dat grofweg overeenkomt met het huidige Turkije, een eenheid bepaald door haar ‘oriëntatie’, haar ‘mix van culturen en etniciteiten’ en haar ‘brugfunctie’: het gebied is altijd gericht geweest op dominante beschavingsvormen buiten zijn grenzen (het Sumerische, Assyrische, Perzische, Griekse en tenslotte Romeinse Rijk), en is mede daardoor smeltkroes, worstelperk en doorgeefluik van allerhande volkeren en cultuurschatten geworden, vanaf het Neolithicum tot aan de ketterse christelijke sekten van de late vierde eeuw. Een DNA-experiment zoals hierboven beschreven zou in het moderne Turkije ongetwijfeld opmerkelijke uitkomsten hebben. Het feit dat ’s werelds alleroudste beschavingen bovendien in het aangrenzende Mesopotamië ontstonden heeft de geschiedenis van Klein-Azië steeds sterk bepaald. Zo werd dit gebied de geboorte- of verspreidingsgrond van onder meer de monetaire economie, het alfabetische schrift, bier, de eerste natuurfilosofieën, perkament en de roman, om maar wat ongelijke grootheden te noemen. En zelfs het Romeinse Rijk vond volgens de overlevering zijn oorsprong in Klein-Azië, waar Aeneas immers het brandende Troje ontvluchtte. Het interessantst is misschien nog wel de manier waarop deze invloeden als lagen over elkaar heen kwamen te liggen, zodat in latere christelijke geloofsuitingen nog altijd trekken te herkennen zijn van niet alleen Romeinse of Griekse culten, maar zelfs Sumerische of Hettitische gebruiken.
Het baksteen-dikke boek maakt de pretenties waar: het is alles wat je maar zou kunnen willen weten over antiek Klein-Azië en meer (soms zijn de hoofdstukken over belastingstelsels iets te veel voor de niet specifiek daarin geïnteresseerde lezer). Alles ruim voorzien van kaarten, afbeeldingen en tabellen met alle mogelijke dynastieën, satrapen, diadochen, consuls en keizers. Vrijwel elke bewering wordt geïllustreerd aan de hand van archeologische vondsten of schriftelijke bronnen. Hier komt de ontzaglijke Kleinaziatische rijkdom aan inscripties van pas, die de geschiedschrijving uit de oudheid zelf (de frequent geciteerde Herodotus, Polybius, Livius en anderen) op opmerkelijke wijze bevestigt, aanvult of juist nuanceert, en zicht biedt op aspecten van het dagelijks bestaan die de elitaire historiografen minder vermeldenswaardig vonden. Hoe kinderen te vondeling werden gelegd, of werden afgestaan, en hoe dit blijkt uit hun naamgeving; dat vrouwen ambtelijke functies uitoefenden in de Romeinse provincie; dat plaatselijke notabelen het zinvol vonden om meterslange Epicureïsche leerstellingen in de muren te beitelen ter lering ende vermaak (Diogenes van Oinoanda). Naast dat alles vinden we een rijkdom aan grafschriften en testimonia van onbekende dichters, mimespelers en would-be filosofen die de wereld monter toespreken vanaf hun steen.
Het ‘land van de duizend goden’ uit de titel slaat op de Hettitische aanduiding van het gebied, omdat de religieuze Hettieten plaats hadden voor evenzovele godheden in hun pantheon. Maar het kan natuurlijk breder geïnterpreteerd worden: er zijn zoveel goden en religies gepasseerd in dit geduldige land, in het kielzog van evenzovele god-koningen, keizers en sekten die over bergen en langs rivieren trokken in grootse volksverhuizingen en veldtochten. Opmerkelijk genoeg was het te midden van al deze omwentelingen met de religieuze onverdraagzaamheid eigenlijk nooit erg ernstig gesteld. Met tegenzin straften de Romeinen nu en dan wat christenen die zich per se niet wilden bekeren tot de keizerverering. Toch was er aan oorlogen en deportaties nooit gebrek; er moet veel geleden zijn door de burgerbevolking als de machthebbers van dienst het weer eens op de heupen kregen. Alleen al het tijdperk van de Diadochen, met de Game of Thrones van elkaar te vuur en te zwaard bestrijdende opvolgers van Alexander de Grote, biedt stof voor ettelijke seizoenen van een met geweld (moedermoord door gif), intrige (getrouwd met ‘weduwe’ terwijl man nog leeft) en seks (broeder-zusterhuwelijken alom) doordrenkte HBO-serie, al zal het voor kijkers lastig worden alle tien Ariarathessen en zes Mithridatessen uit elkaar te houden.
Het is ongelofelijk hoeveel eruditie, accuratesse en souplesse Marek aan de dag legt bij het vertellen van deze geschiedenis in handboekvorm: hij is even sterk als archeoloog, (religie)historicus, epigraficus en literatuurkenner. Soms moest ik daarbij denken aan Herodotus, de uit het Kleinaziatische Halicarnassus (Bodrum) afkomstige vader van de geschiedenis. Ook zijn geschiedenis is er een van de longue durée, waarin ‘wat nu klein is, vroeger groot was en wat eens klein was, nu groot’, en illustreert ‘de grootse en bewonderenswaardige daden van mensen, opdat ze niet teloorgaan’ met zijn kenmerkende sympathieke interesse in elk aspect van het menselijk bestaan en een verbazend modern aandoend cultuurrelativisme. Maar hoewel Marek ons de smakelijke anekdotes niet onthoudt, is zijn boek toch voornamelijk een toonbeeld van excellente academische bronnenbeheersing en degelijke presentatie. Een schatkamer voor wie iets wil leren over een van de belangrijkste werelddelen van de oudheid, en daarmee de oudheid in haar algemeenheid beter wil leren begrijpen; ook warm aanbevolen voor wie door Turkije reist met het oog op overblijfselen van de steentijd tot de vroegchristelijke periode.
Öcalan: de geschiedenis als schandaal
Maar dan: Öcalan. Het is in zijn geval volstrekt onmogelijk de auteur en zijn politieke strijd voor de Koerden van het werk te scheiden, al was het maar omdat hij zo nadrukkelijk steeds het doel van zijn geschiedenis over het voetlicht brengt: dit waren de deposities voor zijn rechtszaak voor het Haags tribunaal, om zijn terdoodveroordeling door de Turkse overheid aan te vechten. Een interessante keuze om dit te doen door middel van een breed opgezette geschiedenis van Klein-Azië, en nog wonderlijker als men leest hoe deze geschiedenis verteld en geïnterpreteerd wordt. De boude stelling van overtuigd marxist Öcalan is dat de klassenmaatschappij, en daarmee het onrecht in onze hedendaagse, door-en-door verziekte wereld, en met name de onderdrukte Koerdische gebieden, haar oorsprong vindt in de samenleving van de Sumeriërs. Bestuderen van de Sumerische samenleving, derhalve, zal ons inzicht geven in de kwalen van onze eigen wereld.
The Roots of Civilisation, wat een neutrale, of wellicht zelfs positieve evaluatie van deze wortels lijkt te impliceren, blijkt equivalent met the roots of all evil. Want de Sumeriërs hebben het allemaal gedaan: zij creëerden als eersten een hiërarchische samenleving met priester-koningen aan het hoofd, en hielden zo vanuit hun ziggurats de subalterne bevolkingsgroepen onder de duim. Zij introduceerden slavernij, maakten korte metten met de matriarchale, klassenloze, paradijselijke samenleving van het Neolithicum, toen men vredig en tevree zijn schaapjes hoedde en aan kleinschalige landbouw deed. Dit alles wordt aangetoond door een soort über-marxistisch-postkoloniale analyse gelardeerd met lastig te volgen theorieën over het Culturele Geheugen, een term die de auteur nogal anders gebruikt dan Maurice Halbwachs en Jan Assmann hem oorspronkelijk bedoelden, namelijk meer in de trant van een soort Jungiaans collectief geheugen: de verwerpelijke attitudes van duizenden jaren oude samenlevingen zitten nog steeds verankerd in ons onderbewustzijn. Deze dienen te worden afgeschud, om ruimte te bieden aan de vredelievende matriarchale oermens in ons binnenste. Opeens begrijp je heel goed waarom de communistische PKK er maar niet in slaagt gemene zaak te maken met die twee andere formidabele Koerdische facties, de patriarchale, op patronagesystemen draaiende Iraks-Koerdische partijen van Masoud Barzani (KDP) en Jalal Talabani (PUK).
Volgens Öcalan zijn klassenstrijd en slavernij overal, als je er de ogen voor opent. De verdrijving van Adam en Eva uit het paradijs? De klassenstrijd. De clash tussen Griekenland en Perzië? Egalitaire maatschappij versus klassenmaatschappij. Het einde van het Romeinse Rijk? Van binnenuit uitgehold, door slavernij en klassenstrijd. Ideologisch gezien van een bewonderenswaardige consistentie, al heeft het ook de subtiliteit van een heipaal. Het is moeilijk een dergelijk betoog op zijn academische merites te beoordelen, omdat het, hoe goed geïnformeerd misschien ook, geschreven en gevormd is vanuit een peilloos diepe verontwaardiging en wanhoop. Een radicaal-visionaire tunnelvisie, die haar oorsprong vindt in een verlangen het tragische lot van de Koerden nu eindelijk eens zijn positie te geven in the grand scheme of things. Maar bepaalt het verleden hier nu het heden, of andersom? En is een dergelijke overmoedig opgezette geschiedenis het meest effectieve middel om de Koerdische zaak te bepleiten? Westerse academici zullen er waarschijnlijk grotendeels schouderophalend aan voorbijgaan, of het als curiosum tot zich nemen.
De winnaars schrijven de geschiedenis
En toch, ondanks alles krabt men zich even achter het oor als men na dit boek terugdenkt aan de geschiedenis van Klein-Azië zoals verteld door Marek. De boeiende godsdienstige overtuigingen van de Sumeriërs en Hettieten, de parade van Ionische verworvenheden in filosofie en kunsten, het doeltreffende provinciebestuur van de Romeinen, de hilarische spitsvondigheden van de auteurs van de tweede sofistiek, de fantastische tempelruïnes; kortom alle menselijke ingeniositeit die het bestuderen van de oudheid vanuit een, naar wij toch min of meer onbewust geloven, objectief wetenschappelijk standpunt zo de moeite waard maakt, wordt hier genadeloos ontmaskerd als bijproduct van een verderfelijk systeem.
Als je zelf met mensonterende onderdrukking worstelt, is het niet ‘boeiend’ of ‘curieus’ wat de Sumeriërs geloofden, hoe complex en hiërarchisch zij hun maatschappij inrichtten, en hoe monumentaal hun tempels waren; het is betreurenswaardig. Welbeschouwd is de hele menselijke beschaving dan inderdaad eigenlijk een grof schandaal, omdat zij slavernij en sociale ongelijkheid de wereld in hielp. Pas als we dit beseffen kan de waarlijk socialistische revolutie beginnen, meent Öcalan. Niet voor niets klaagt hij de moderne universiteiten aan om hun gebrek aan engagement, hun onvermogen iets te doen aan de toestand in de wereld, de ziekten, sociale ongelijkheid, armoede en geweld. Waar zijn de sumerologen als je ze nodig hebt?
Dat gaat allemaal veel te ver, maar ergens heeft hij wel gelijk dat het enigszins bizar is antieke slavernij te benaderen als een curieus, interessant gegeven, alleen omdat het zo lang geleden is. Dat doen we ook niet als het gaat om de slavernij die Nederland rijk maakte, en die nu terecht als zwarte bladzijde te boek staat, of als het de mensenhandel betreft die op de hoofdstedelijke Wallen nog welig tiert. Maar ook al mag een basisbesef van menselijke waarde historisch onderzoek natuurlijk informeren of inspireren, toch valt niet te hopen dat het pamflet de toekomst is van de geschiedschrijving, al was het maar om wat dit zou impliceren voor de staat van de mensheid, waarin pure belangstelling en nieuwsgierigheid geen bestaansrecht meer zouden hebben. Al blijft het pikant te bedenken hoeveel antieke geschiedenissen, van de Assyriërs tot Caesar, precies dat zijn: propaganda, ideologisch manifest of pamflet. Misschien is academische geschiedschrijving dus wel een anomalie, een intermezzo.
Zo ontstaat er toch een bescheiden vorm van de door Öcalan op vrijwel elke pagina aangehaalde dialectiek en worden we aangespoord nog eens na te denken over wat dat precies inhoudt, geschiedenis schrijven. We zijn nog niet uitgepraat: de geschiedenis van de mensheid is (hopelijk) nog niet voorbij, en daarmee ook niet haar interpretatie, toe-eigening, of waardering. Wie weet hoe men over honderd, vijfhonderd, tienduizend, jaar zal oordelen over onze tijd en deze twee boeken, als wat nu klein is, groot zal zijn geworden, en omgekeerd?