Hitlers program
De nieuwe Duitse editie van Mein Kampf die begin dit jaar verscheen heeft in de Nederlandse pers opvallend weinig aandacht gekregen. Hoe komt dat, en is het terecht?
Het feit dat Mein Kampf voor het eerst sinds 1945 weer legaal kon verschijnen, werd uiteraard wel als nieuwsfeit gemeld. Maar veel recensies zijn er bij mijn weten niet gekomen, terwijl dat bij andere klassiekers doorgaans wel het geval is. Misschien is het ongepast Mein Kampf een klassieker te noemen. Hoe moeten we het dan noemen? Met die vraag zou een recensie zich kunnen bezighouden. Waarom hebben de recensenten het in meerderheid laten afweten? Aan gebrek aan belangstelling voor Hitler, het nazisme en de Tweede Wereldoorlog kan het niet gelegen hebben. Over deze onderwerpen verschijnen er nog artikelen genoeg, ook in de kranten, onder meer naar aanleiding van de recente Hitler-biografieën van Volker Ulrich en Peter Longerich.
Mogelijk heeft men over Mein Kampf in Nederland gezwegen omdat het boek hier, anders dan in Duitsland, nog altijd verboden is. In het recente verleden zijn enkele antiquaars aangeklaagd op basis van artikel 137e van het Wetboek van Strafrecht (dat discriminatie en aanzetten tot haat en geweld verbiedt) omdat zij een exemplaar van Mein Kampf te koop aanboden. In Duitsland is de verkoop nooit verboden; het boek verscheen alleen niet in een nieuwe uitgave omdat de deelstaat Beieren, sinds 1945 in het bezit van het copyright, dat niet toestond. Sinds 1 januari 2016 is dat copyright vervallen, dus wie maar wil kan Mein Kampf opnieuw uitgeven.
Het Institut für Zeitgeschichte in München is iedereen voor geweest door met een monumentale ‘kritische editie’ te komen. Tegen de tweeduizend bladzijden dik, voorzien van meer dan drieduizend voetnoten en ruim vijf kilo zwaar, is het een uitgave geworden die niet snel in omvang, degelijkheid en gewicht overtroffen zal worden. In Duitsland vloog het boek de winkel uit, mijn exemplaar behoort al tot de vierde druk. Om hoeveel exemplaren het in totaal gaat weet ik niet, maar die komen nog eens bovenop de ruim twaalf miljoen die vóór en tijdens het Derde Rijk zijn verspreid, onder meer als huwelijksgeschenk van staatswege. Wanneer we ook alle vertalingen meerekenen, evenals de digitale versies die vrij op internet te downloaden zijn, komen we ongetwijfeld uit op een voor boeken astronomisch te noemen getal. Des te merkwaardiger dat bijna niemand in ons land de moeite genomen heeft om dit ongehoorde succesnummer, nu er een actuele aanleiding toe bestaat, eens zelf te lezen en te bespreken.
Je kunt je natuurlijk afvragen of het wel de moeite waard is om Hitler in zijn eigen woorden te lezen. Ook zonder noten zit je dan bijna achthonderd bladzijden aan hem vast. Heeft iemand daar zin in? Misschien niet, maar het loont wel de moeite. Mein Kampf is namelijk helemaal niet zo onleesbaar als vaak wordt beweerd, en warrig is het evenmin. Ja, het gaat uit van een radicaal racisme, het verkondigt een even absurd als stuitend antisemitisme, verkettert de democratie, verheerlijkt de oorlog en getuigt van een primitief zwart-wit denken, maar op basis van deze premissen heeft het op z’n minst de logische consistentie van een waansysteem.
Van ‘monstrum’ tot naslagwerk
Toch hoeft niemand, denk ik, bang te zijn dat hij of zij na de lectuur opeens zal veranderen in een nazi of een antisemiet. Daar hebben de editeurs van het Institut für Zeitgeschichte wel voor gezorgd: meer dan eens wordt ons voorgehouden dat de schrijver en zijn boek absoluut niet deugen. Wat men te lezen krijgt is een ‘monstrum’, zowel inhoudelijk, taalkundig als compositorisch, en het commentaar wil uitdrukkelijk een tegenwicht bieden aan alle ‘leugens’ en ‘verdraaiingen’ door te vertellen hoe het wél zat. Dit is een editie met een ‘standpunt’, meldt de inleiding, met als doel de definitieve ‘Entmystifizierung’ van deze ‘bijbel’ van het nationaalsocialisme.
Even vreesde ik voor een commentaar dat bol zou staan van de morele vermaningen, maar dat blijkt mee te vallen: de lezer wordt niet als een onmondige kleuter behandeld. De meeste noten zijn vooral verhelderend, ze schetsen de historische achtergrond van een passage, citeren uit mogelijke bronnen die Hitler heeft gebruikt en corrigeren – zoals beloofd – diens hele of halve onwaarheden. De grondigheid waarmee dit alles gebeurt, maakt van het commentaar een kleine encyclopedie over het nazisme in de vorm van een notenapparaat. Voeg daarbij nog drie uitvoerige registers (personen, plaatsen, zaken), en je krijgt een buitengewoon nuttig naslagwerk.
Wie laat zich nu bekeren door een naslagwerk? De kans daarop wordt nog kleiner doordat zoveel inmiddels achterhaald en gedateerd is. Vandaar de noodzaak van al die verhelderende noten. Het boek was overigens ook in 1925 en 1926 (toen deel I en II voor het eerst verschenen) niet bedoeld om ‘vreemden’ te overtuigen, lezen we in het voorwoord, maar om bij ‘aanhangers’ hun kennis van het nationaalsocialisme te verdiepen. Om te overtuigen was het gesproken woord veel effectiever, meende Hitler, een ervaringsdeskundige die nota bene op twee verschillende momenten in zijn boek ontdekt dat hij kan ‘spreken’. Zijn redenaarstalent is ook merkbaar in de stijl van Mein Kampf, dat met zijn breedsprakigheid en redundantie eigenlijk veel meer het boek is van een spreker dan van een schrijver.
Monoloog
Hitler improviseert er vaak oeverloos op los, zoals hij dat ook in zijn redevoeringen en later in zijn tafelmonologen placht te doen. Over de rol van de staat (geen ‘doel’ maar ‘middel’ tot instandhouding en verbetering van volk en ras), over de ideale buitenlandse politiek (bondgenootschap met Engeland en Italië, oorlog tegen Frankrijk en Rusland), over de tekortkomingen van het Wilhelminische Duitsland (alles was er ‘half’, maar vooral de miskenning van het rassenvraagstuk bleek fataal), over syfilis, prostitutie en de aantasting van het huwelijk (allemaal verloedering door de Joodse ‘Volksverderber’), over onderwijs en opvoeding (voor de humaniora, tegen eenzijdige nadruk op de exacte vakken en voor ‘boksen’ in het lesrooster), over lezen (alleen eruit halen wat je nodig hebt), over de cruciale betekenis van het ras (Ariërs als ‘cultuurscheppers’, Joden als ‘cultuurvernietigers’), over het belang van geschiedenis (‘leermeesteres van de politiek’), over het nadeel van managers (loze plannen en projecten, ziekelijke controlezucht) en over nog veel meer.
Geregeld komt hij daarbij tot pakkende frasen en sprekende beelden. Bijvoorbeeld wanneer hij de natuur aanduidt als ‘deze wrede koningin van de wijsheid’ of journalisten ‘geestelijke roofridders’ noemt die voor tweederde de ‘zogenaamde publieke opinie’ fabriceren, ‘uit het schuim waarvan dan de parlementaire Aphrodite oprijst’. Met het volgende ijzingwekkende beeld wordt beschreven wat er zou gebeuren als ‘de Jood’ met zijn marxisme overwint: ‘dan zal zijn kroon de dodenkrans van de mensheid zijn, dan zal deze planeet net als miljoenen jaren geleden weer zonder mensen (menschenleer) door de ether gaan’. Grappig is de vergelijking van het bezoek aan een burgerlijke partijvergadering met de ‘verplichte lepel levertraan’ uit zijn jeugd: ‘Je moet het innemen en het heet heel goed voor je te zijn, maar het smaakt afschuwelijk’. Of over de buitenlandse politiek: ‘Men verandert het lot der volkeren niet met glacé handschoenen aan’.
Wie voldoende geduld heeft en zich niet stoort aan een herhaling meer of minder hoeft zich met Hitlers proza niet te vervelen. En dan kun je ook oog krijgen voor wat de werkelijke inzet van de schrijver moet zijn geweest. Gezien de leugens en verdraaiingen waarvan de editeurs reppen, was dat niet: een zo waarheidsgetrouw mogelijk beeld geven van zijn eigen leven en van het begin van de NSDAP.
Lotsbestemming
Formeel bestaat Mein Kampf uit een combinatie van autobiografie, partijgeschiedenis en ideologisch traktaat. Juist deze wonderlijke mix maakt het boek zo fascinerend, want de drie elementen vullen elkaar perfect aan. Niets blijkt op toeval te berusten. In Hitlers levensgeschiedenis werken Schicksal en Voorzienigheid eendrachtig samen om de jonge, naïeve Adolf in Wenen tot de juiste inzichten te brengen omtrent Deutschtum, Joden en marxisme. De Eerste Wereldoorlog komt precies op tijd om de mislukkingen van zijn jeugd goed te maken en hem via de bloeddoop aan het front in een echte Duitser te veranderen. Wanneer hij na de ineenstorting kennismaakt met de prille Deutsche Arbeiter Partei (DAP), blijkt dat exact de nog amper gevormde club te zijn waarop hij zijn eigen nationaalsocialistische stempel kan drukken, waarna de partij weldra wordt omgedoopt tot National Sozialistische Deutsche Arbeiter Partei (NSDAP). En de ‘granieten’ Weltanschauung die gaandeweg ontstaat (volgens Hitler zelf al vóór de oorlog in Wenen, volgens de historici pas nadien in München) beantwoordt feilloos aan de harde ‘aristocratische’ wetten van ras en strijd die de natuur regeren. Alles hangt met alles samen en Hitler komt uit de bus als de providentiële man op de juiste plaats en het juiste moment om Duitsland te redden uit de afgrond waarin het na 1918 dreigde te verdwijnen.
Met waarheid heeft dit inderdaad niet veel te maken. Hitler, die ook over een niet gering acteertalent beschikte, speelt met verve een rol. Daaraan worden de feiten ondergeschikt gemaakt. Opmerkelijk is zijn afkeer van de typisch Duitse ‘objectiviteitsmanie’ – men moet daarentegen subjectief durven zijn, dat wil zeggen: niet het eigene relativeren maar juist benadrukken en verheerlijken. Precies zo is hij te werk gegaan in zijn eigen levensbeschrijving, een kruising van een Bildungsroman met een heldenepos. Een literair tekort is wel dat bijna alle concrete, authentiek aandoende details ontbreken, het is alsof hij de autobiografie van een ander schrijft. In zekere zin is dat ook zo: die ander is de toekomstige Führer, zowel van de NSDAP als van het Duitse volk, die Hitler mede door dit boek te schrijven hoopte te worden. Ziedaar de performatieve inzet van Mein Kampf, dat niet zozeer een voorbije werkelijkheid beschrijft als wel een toekomstige werkelijkheid tot stand tracht te brengen.
Gezien de omstandigheden waaronder dat gebeurde, krijgt deze inzet iets adembenemends. Hitler schreef het eerste deel in de gevangenis, na het mislukken van zijn poging om in München via een staatsgreep de macht te veroveren. Zijn partij was verboden, hij was tot vijf jaar vestingstraf veroordeeld, alles leek verloren, en juist dan schrijft hij een boek over herkomst, strijd en overwinning, dat hemzelf moest bevestigen in de rol van Führer, die hij op dat moment nog alleen vervulde te midden van het kleine groepje geestverwanten met wie hij in Landsberg gevangen zat. Als de baron van Münchhausen probeert Hitler zich aan zijn eigen haren uit het moeras te trekken - uiteindelijk met succes.
Weltanschauung
Ook al in Mein Kampf wordt Hitler op zeker moment de Führer, en wel wanneer het levensverhaal overgaat in partijgeschiedenis en ideologisch traktaat. Daarna horen we amper nog iets over de persoon Hitler, hoewel er voortdurend op wordt gehamerd hoe onmisbaar de ‘Person’ (in tegenstelling tot de ‘meerderheid’) is om iets in de wereld voor elkaar te krijgen. Daarna belichaamt de partij Hitler, en omgekeerd uiteraard, want het is in Mein Kampf vooral zíjn optreden dat de partij groot maakt via steeds massaler wordende bijeenkomsten en bloedige gevechten met de marxistische vijand. In de autobiografie hebben we kunnen lezen hoe de jonge Hitler als kunstenaar enkel afwijzing en miskenning ten deel viel, de partijgeschiedenis leert hoezeer het romantische ‘genie’ dat hij desondanks was in de politiek alsnog zijn triomfen viert.
Om die triomfen beter te laten uitkomen, besteedt Hitler amper aandacht aan de mislukte Putsch van 1923. De datum (8/9 november) wordt genoemd, maar de gebeurtenissen blijven onbeschreven. Aan het slot van het boek komt wel een rechtvaardiging: de Putsch, mede geïnspireerd door Mussolini’s ‘Mars op Rome’ van het jaar daarvóór, zou het enig juiste antwoord zijn geweest op de Franse bezetting van het Ruhrgebied. Om de buitenlandse vijand effectief te kunnen bestrijden moest eerst worden afgerekend met de binnenlandse vijand oftewel met het ‘joodse’ marxisme. Alleen zo had de Ruhrbezetting een beslissend ‘keerpunt’ in de Duitse geschiedenis kunnen worden, aldus Hitler.
Politiek is een zaak van strijd, van macht en geweld, en niet van parlementair ‘gezwets’. Het hele leven is ten diepste ‘strijd’, zoals ook de titel van het boek suggereert. Niets anders blijkt de essentie te zijn van Hitlers Weltanschauung, die de klassenstrijd van Marx vervangt door de rassenstrijd. De nadruk op de Weltanschauung heeft het nationaalsocialisme gemeen met het marxisme, waarvan het in veel opzichten een negatieve kopie vormt, zoals Hitler allerminst verheimelijkt, want slechts door op de vijand te lijken kun je hem met succes bestrijden. Door haar Weltanschauung onderscheidt de NSDAP zich van de gewone partijen. Een partij sluit compromissen, een Weltanschauung claimt onfeilbaarheid, eist alles en iedereen voor zich op en streeft naar een alomvattende ‘revolutie’. Zoals men ziet: het totalitarisme (ook al gebruikt Hitler dit woord nog niet) zat er van meet af aan in.
Ideologie
De nadruk op de Weltanschauung werpt ook de vraag op naar het belang van de ideologie binnen het nationaalsocialisme. Lange tijd is dat belang ontkend, mede onder invloed van Hermann Rauschnings Die Revolution des Nihilismus (1938), waarin alles draait om de pure machtswil. Al het geschrijf in Mein Kampf over idealisme, het streven naar een hoger mensdom en een hogere cultuur zou dus niet meer zijn dan een opportunistische vorm van window dressing. Maar geldt dat ook voor de rassenleer en het antisemitisme? Zou Hitler daar evenmin echt in hebben geloofd? In 1938 kon Rauschning, evenals zijn Nederlandse bewonderaar Menno ter Braak, het nog beamen; na de Shoah en na de inval in de Sovjet-Unie is dat een stuk moeilijker geworden.
De Duitse historicus Eberhard Jäckel wees in Hitlers Weltanschauung (1981) de ‘Entfernung’ van de Joden en de strijd om Lebensraum in Rusland aan als de twee kernpunten van Hitlers Weltanschauung, waarvan hij tevens de samenhang en consistentie probeerde aan te tonen. Hij deed dat zo overtuigend dat sindsdien aan het belang van de nazi-ideologie niet meer serieus getwijfeld wordt. Dat wil niet zeggen dat ieder opportunisme ontbrak, integendeel. Maar juist Mein Kampf geeft uitsluitsel op dit punt, door het opportunisme te koppelen aan de flexibele praktische middelen en niet aan de onwrikbare ideologische doelen van de beweging. Die laatste zijn de zaak van de ‘programmaticus’, de eerste die van de ‘politicus’. Het komt maar zelden voor dat beiden zich in één man verenigen, schrijft Hitler. De suggestie is echter niet te missen: in zíjn geniale persoon vallen ze wel degelijk samen. Met als gevolg dat ook in Mein Kampf opportunisme (zeker in de verbluffend openhartige hoofdstukken over propaganda en organisatie) en dogmatisme door elkaar lopen. Dat maakt de tekst niet warrig, je moet alleen goed opletten in welke hoedanigheid de schrijver spreekt.
Het feit dat Hitler de belangrijkste punten uit zijn program daadwerkelijk heeft uitgevoerd, bewijst het belang van de ideologie. Maar dat is niet het enige: het geeft Mein Kampf waarin dit alles wordt aangekondigd (zij het wat betreft de Shoah niet precies met zoveel woorden) achteraf ook een hoogst ongemakkelijke, ja huiveringwekkende kwaliteit, die lezers en zelfs recensenten kan afschrikken. Een leesbaar boek van een politicus die ook nog eens zijn beloften nakomt – in bijna alle gevallen zou je het willen begroeten als een verademing. Alleen in dit ene geval niet.