Advertentie
Banner

Zoeken naar het verhaal voor de 21e eeuw

‘May you live in interesting times.’ Politici, beleidsmakers, wetenschappers en kunstenaars lijken bevangen door deze Chinese vloek. De eenentwintigste eeuw is nog pril, maar de grip op ‘interessante’ maatschappelijke problemen lijkt ver weg. De kredietcrisis, de eurocrisis, de Britten die voor ‘splendid isolation’ kiezen, de opkomst van Trump; de lijst kan met gemak worden uitgebreid. Populisme, nationalisme, vreemdelingenhaat, maar ook een afkeer van het kapitalisme en een voorzichtig terugkerend geloof in centrale planning doen velen terugdenken aan de jaren dertig en de oorlogsjaren. Ook toen heerste er een verwoed debat over welk systeem – kapitalisme of socialisme – de welvaart het beste zou dienen. John Maynard Keynes, die ervoor pleitte de Grote Depressie met een sterk sturende overheid te corrigeren, nam in die tijd een middenpositie in. De onzichtbare hand van de markt bleek er soms faliekant naast te kunnen zitten. Daarom moest het kapitalisme met de helpende hand van de overheid tegen de kapitalisten beschermd worden. In de jaren zeventig en tachtig sloeg dat optimistische beeld om: de keynesiaanse sturende overheid werd plots als obstakel gezien voor de economische potentie van privaat initiatief en de vrije markt.

 Het zijn zulke wisselende sentimenten die sociale wetenschapper Albert Hirschman beschreef met zijn theorie van de ‘frustratiecyclus’.

In het kiezen tussen economische systemen zijn beleidsmakers geneigd om het huidige systeem, met al zijn gebreken, te vergelijken met een alternatief, ideaal ogend systeem. Maar zodra men voor dat alternatief kiest, beginnen de herinneringen aan onvolmaaktheden van het oude systeem te vervagen en komen er krassen op de lak van het nieuwe: het voormalige systeem blijkt bij nader inzien toch zo slecht nog niet. Op deze wijze worstelen politieke leiders nog steeds met het verhaal dat men de burger wil vertellen; het ideale alternatief oogt immers krachtiger dan de pragmatische middenpositie. Dat wordt duidelijk uit Wilco Booms verzameling van gesprekken met prominente PvdA’ers over het vier jaar durende verstandshuwelijk met de VVD. Kate Raworths Donuteconomie, dat een betere wereld in slechts zeven stappen bereikbaar beweert te kunnen maken, is anderzijds een mooi voorbeeld van het meeslepende verhaal van een idealist wars van de koppige praktijk. De twee boeken tonen ieder op eigen wijze dat ideaal en uitvoering altijd uiteen blijven lopen.

De zeven stappen van de donuteconoom

Het goedverkochte boek Donuteconomie van Kate Raworth richt zich vooral tegen de denkwijze en invloed van ‘mainstream’-economen. Om niet alleen kritiek te leveren geeft zij haar boek een optimistische ondertitel mee: Seven Ways to Think Like a 21st-Century Economist. De Nederlandse uitgever dacht blijkbaar dat deze te veel zou afschrikken en verving hem voor een belofte met meer pretentie: In zeven stappen naar een economie voor de 21e eeuw. Die belofte prikkelt en intrigeert, en verklaart misschien waarom Raworth in de media neergezet wordt als de nieuwe Keynes. Die belofte lost zij helaas maar ten dele in. Keynes was een econoom met een groot denkraam, die ieder probleem in een mum van tijd kon ontrafelen en van een oplossing wist te voorzien. Raworth schrijft soepel en overtuigd van haar visie, maar daarmee is zij nog geen tweede Keynes. Wel is haar boek een knappe synthese van verschillende stromingen binnen de economie en andere wetenschappen, waarmee zij een andere kijk op de sociale en ecologische problemen van deze tijd weet te geven. Die kijk is verpakt in wat zij de ‘donuteconomie’ noemt. De donut, zo stelt zij, ‘is een radicaal nieuw kompas om de mensheid door deze eeuw te loodsen’. Tussen het sociale fundament van menselijk welzijn – de binnenring van de donut – en het ecologisch plafond van planetaire grenzen – de buitenring – bevindt zich ‘de veilige en rechtvaardige ruimte voor de mensheid’. De kunst is natuurlijk om tussen die twee ringen te blijven.

De donutmetafoor zal ongetwijfeld met de beste bedoelingen zijn gekozen, maar gaandeweg bekruipt me het gevoel dat ik te maken heb met een managementgoeroe die naast een flipover zogenaamd diepzinnige gedachten uiteenzet. Het aantal opeenvolgende inzichten (stadia) dat economen volgens de goeroe moeten passeren om tot de hemel – een andere, radicale kijk op de economie waarin herverdeling en duurzaamheid centraal staan – te komen, is niet voor niets een Bijbels zeven:

  1. Zie de groei van het nationaal inkomen niet langer als maat der dingen.
  2. Kijk verder dan de kringloop van stromen in de economie.
  3. Realiseer je dat de menselijke natuur meer omvat dan de ratio van de homo economicus.
  4. Ontsnap aan een mechanistisch evenwichtsdenken.
  5. Realiseer je dat economische groei het milieuprobleem niet uit zichzelf kan oplossen.
  6. Zie in dat echte welvaartsherverdeling alleen mogelijk is in een circulaire economie.
  7. Streef ernaar voorspoed te bevorderen, ongeacht de groei van het bbp.

Hoewel deze zeven stappen een volledig nieuwe visie beloven, is er eigenlijk eerder sprake van een vergeten perspectief; Raworth brengt niet veel nieuws voor wie de geschiedenis van de economie goed kent. Een vergelijkbare, maar scherpere kritiek op de economische wetenschappen wordt bijvoorbeeld al vele jaren door Deirdre McCloskey onder woorden gebracht.

Raworths boek gaat eigenlijk gebukt onder de grote verwachtingen waarmee het in de markt is gezet.
Zij heeft geen zelfbedachte theorieën, zoals Keynes of hedendaagse economen als Stiglitz of Krugman die wel hebben. En dat is ook niet verwonderlijk. Keynes had bijvoorbeeld jaren nodig om zich van de destijds heersende denkwijze van zijn leermeester Marshall, de vader van de neoklassieke economie, los te worstelen. Dat deed hij met het even briljante als warrige boek The General Theory of Employment, Interest and Money (1936). Raworth daarentegen heeft een handjevol artikelen op haar naam staan, waarvan de belangrijkste door Oxfam – haar voormalige werkgever – zijn uitgegeven.

Het is uiteraard Raworths verdienste dat zij een boek heeft geschreven dat meer debat oplevert dan menig academicus in zijn hele leven mag hopen te bereiken. Haar kracht ligt dan ook eerder in de manier waarop ze door anderen geformuleerde kritiek nog eens opwarmt en op coherente wijze verenigt. Met sommige delen van die synthese kan ik het hartgrondig eens zijn, maar bij andere slaat de twijfel toe. De auteur is goed op de hoogte van allerlei ontwikkelingen binnen de economie, maar her en der zie je dat ze klassieke werken als die van Milton Friedman of Thomas Malthus zo interpreteert dat die alleen nog haar eigen visie ondersteunen. Maar als pamflet is haar boek uitstekend geslaagd, en wellicht is dat ook de beste manier om Donuteconomie tot je te nemen.

Normatieve implicaties

De belangrijkste vraag is echter: gaan Raworths zeven stappen wel echt werken? De achilleshiel van Raworth is dat zij, precies als de moderne economen die zij zo krachtig bestrijdt, de wereld hervormt vanuit de leunstoel, met alleen de kracht van haar analyse en haar pen. Haar verhaal is dat van een idealist met een pasklaar (maar ongetoetst) stappenplan. Het maakt de toon van haar betoog soms dwingend en dirigistisch, niet alleen omdat zij de mainstreameconomen van hun groeiverslaving af wil helpen, maar vooral omdat zij daarin precies dezelfde fout maakt die zij mainstreameconomen toedicht: zij creëert haar eigen theoretische monocultuur wars van afwijkende ideeën. Raworths voornaamste preoccupatie is duurzaamheid, en daar worden alle andere economische kwesties aan ondergeschikt gemaakt: iedere econoom moet het begrip ‘externe effecten’ op de vuilnishoop gooien; het woord ‘optimum’ moet uit de handboeken verdwijnen; ‘evenwichtsdenken’ moet subiet worden ingewisseld voor ‘systeemdenken’; en men mag de werkelijkheid alleen nog maar in termen van duurzaamheid begrijpen. Geen vooruitgang zonder creatieve destructie, zal zij gedacht hebben, maar van een pluralistische opvatting van het vak getuigt het bepaald niet.

Systeemdenken vergroot weliswaar het inzicht in de werking van een economie, maar de normatieve implicaties – wat moeten we doen? – van dit soort modellen zijn nog helemaal niet goed uitgewerkt.Net als mainstreameconomen maakt Raworth zo de fout model en werkelijkheid te verwisselen. Beleid dient in systeemmodellen vooral gezocht te worden in het beïnvloeden van een proces, in plaats van het bewerkstelligen van een uitkomst. Raworths idee is dat de econoom zich daarom niet meer als een ingenieur moet gedragen, maar als een tuinman die af en toe schoffelt in de economie en zich ‘richt op het nabootsen van natuurlijke selectie’. Dat klinkt misschien heel nederig en onschuldig, maar hoe stelt Raworth zich bijvoorbeeld het voorkomen van een kredietcrisis voor als centrale bankiers en ministers al schoffelend moeten toekijken terwijl banken ten onder gaan? Wellicht is dat de prijs die je moet betalen om ‘te proberen het ritme van het systeem te pakken te krijgen’?

Te snel omarmt Raworth niet-uitgekristalliseerde ontwikkelingen in de economische wetenschappen. Zo leunt zij ook te zwaar op de inzichten van de gedragseconomie. Die empirische exercitie om menselijk handelen in kaart te brengen vormt een goede aanvulling op bestaande economische modellen, maar de normatieve implicaties ervan zijn een waar mijnenveld. Nobelprijswinnaar Richard Thaler en zijn collega Cass Sunstein hebben gesuggereerd dat beleidsmakers na moeten denken over een inrichting van de samenleving die menselijke keuzes haast vanzelf in de goede richting duwt (‘nudgen’). Dat idee is zo populair dat menig ministerie inmiddels zijn eigen nudge-team heeft. Maar is dat wel zo onschuldig? Het is niet verwonderlijk dat de nudge-methode die beleidsmakers zo recentelijk ‘ontdekt’ hebben door marketeers al jaren wordt toegepast. Daar weet men allang hoe belangrijk en beïnvloedbaar de menselijke psyche is. De recente discussie over orgaandonatie laat goed zien dat een nieuwe keuzearchitectuur in de praktijk helemaal niet zo eenvoudig is. Uiteindelijk draait het erom of we de keuzearchitect kunnen vertrouwen. Met andere woorden: wie bepaalt de goede duwrichting?

Raworth neemt impliciet aan dat overheden, nationaal of internationaal, te vertrouwen zijn en het algemeen belang nastreven. Daarin toont zij zich een idealist die zich niet al te veel wil bekommeren om de uitvoering. Denk anders en de wereld zal veranderen, luidt haar boodschap. De praktijk blijkt alleen weerbarstiger; daar moeten idealisten en pragmatisten strijden om invloed op de inrichting van de samenleving. De pragmatist weet dat geen enkel systeem perfect is en streeft naar kleine verbeteringen in plaats van idealistische alternatieven.

Stuifzand

Wie deze strijd tussen idealisten en pragmatisten wil begrijpen, komt aan zijn trekken in het boek De neergang van de PvdA. Daarvoor interviewde journalist Wilco Boom prominente en minder prominente PvdA’ers vlak na de historische verkiezingsnederlaag van maart 2017 – een uitgelezen moment voor ‘soul searching’. In het boek wordt voortdurend het spanningsveld tussen het verhaal van de idealist, ‘het goede narratief’, en de alledaagse praktijk van het regeren voelbaar. De middenweg tussen ideaal en praktijk ligt bezaaid met valkuilen, en het lijkt wel of de PvdA de kunst verstaat om een voor een in al die kuilen te vallen. De dikste rode draad in het boek is het steeds meer op de achtergrond raken van ‘het verhaal’ van de partij. De interviews geven een mooi inkijkje in een partij die haar wonden likt, en waar onderhuidse spanningen en wantrouwen overheersen – met onhandige beslissingen als gevolg.

De interviews vallen uiteen in gesprekken met echte stuurlui en het commentaar van stuurlui-aan- wal. De eersten ondervonden aan den lijve dat de coalitiepolitiek een verwrongen beeld van verwrongen beslissingen geeft. Wouter Bos: ‘Als je lang regeert raken mensen het zicht kwijt op wie je echt bent en wat je echt vindt. Die onduidelijkheid groeit ook naarmate je heftiger ingrijpt tijdens het regeren.’ De gênante lijsttrekkersverkiezing tussen Samsom en Asscher, zo vlak voor de verkiezingen, wordt door beide kampen erkend als een kapitale fout. Minister en partijleider Asscher is eerlijk als hij tijdens de verkiezingscampagne toegeeft spijt te hebben van het versneld verhogen van de AOW-leeftijd, maar geeft daarmee wel zelf de doodsteek aan zijn geloofwaardigheid als leider.

De stuurlui-aan-wal hameren nadrukkelijk op het ontbreken van een eigen partij-identiteit. In de woorden van Monika Sie: ‘Na het eerste kabinet-Kok zijn de noden en wensen van de staat steeds dominanter geworden. Eerst die macht maar eens en de begroting op orde, dan zien we wel verder.’ Sie heeft als (oud-)directeur van de Wiardi Beckmanstichting het rapport Van waarde geschreven, waarin voor een terugkeer naar de wortels van de PvdA wordt gepleit. De interviews maken de lezer mismoedig omdat alle interpretaties al eens bij eerdere verkiezingsnederlagen zijn gegeven. Het lerend vermogen van de PvdA is blijkbaar beperkt. Alleen nu zij een splinterpartij dreigt te worden, wordt de roep om een uitgewerkt plan – wellicht in zeven stappen? – steeds luider.

Wie politieke macht wil vergaren moet toch een soort duivelskunstenaar zijn. De moderne maatschappij is – zoals Kees Schuyt het ooit typeerde – een ‘stuifzandsamenleving’ (‘Kiezers lijken wel stuifzand. Ze waaien, met het geringste zuchtje wind, alle kanten op.’). De laatste verkiezing is hiervan het bewijs. Het geheugen van de kiezer is kort en dat heeft de PvdA parten gespeeld: de verantwoordelijkheid die de partij toonde midden in de grootste crisis sinds de jaren dertig bleek alweer snel vergeten. Toch, als je tot je laat doordringen dat het financiële systeem op omvallen stond, het einde van de eurozone gevaarlijk dichtbij was… En nu moet de politicus die zich destijds in het zweet werkte om te redden wat er te redden viel zich vertwijfeld afvragen waar hij of zij het allemaal voor gedaan heeft. Met goedkope praat vallen immers meer stemmen te winnen.

Wie op een geloofwaardige wijze wil functioneren in een stuifzandsamenleving moet niet alleen een ‘goed verhaal’ hebben. Immers, het ‘goedkope verhaal’ is immers zijn concurrent. Het draait niet alleen om zeven stappen naar een alternatief ideaal, maar ook om de juiste persoon, op de juiste plaats die op het juiste moment het juiste zegt en het juiste doet. Na lezing van De neergang zal menig PvdA’er dat inzicht onderschrijven.